Het water mag niet winnen
door Chris Sprangers in Intermediair 18, 2 mei 2002
De zeespiegel stijgt de komende honderd jaar een halve meter
In de winter zal het vaker en harder regenen; de zomers worden droger
In het Amstelpark in Amsterdam staat een paal, die vele meters omhoog steekt. Ruim vier meter boven het maaiveld staat een streep, met ‘1953’: daar zou bij de watersnoodramp van 1953 het water hebben gestaan als het onbelemmerd vanuit Zeeland had kunnen doorstromen. Die paal had overal in het westen van het land kunnen staan. Maar alleen Amerikanen zijn onder de indruk van de boodschap; als die eenmaal de paal hebben gezien, willen ze in de grote hotels aan de overkant van het park alleen nog maar een hotelkamer op de vierde verdieping of hoger.
Voor Nederlanders is er minstens een pittige overstroming nodig om ze eraan te herinneren dat ze aan alle kanten door wassend water zijn omgeven. Zolang nergens land onbedoeld blank staat, is water geen onderwerp van discussie. Ook niet in de politiek. Was er in 1993, 1995 en 1998, toen het (rivier)water tal van Nederlanders tot boven het parket rees, geen politieke partij die niet om het luidst riep dat de rivieren ingetoomd moesten worden, in de huidige verkiezingscampagne speelt het water nauwelijks een rol. De Deltawerken zijn af, dus vanuit zee valt weinig meer te vrezen. En voor de grote rivieren zijn adviesnota’s geschreven, waarin maatregelen worden voorgesteld die voor de komende honderd jaar afdoende zijn – als er geen onverwachte dingen gebeuren met het klimaat.
Rijke Chinezen
Dat het broeikaseffect bestaat, daarover is iedereen het inmiddels wel eens. En dat dat effect tot veranderingen in het klimaat leidt en tot een stijging van de zeespiegel, ook dat lijdt weinig twijfel meer. Alleen de mate waarin die effecten zullen optreden, is onzeker. Dat komt vooral doordat er zoveel factoren op van invloed zijn. Als het de Chinezen ineens zeer voor de wind gaat, zodat ze alle anderhalf miljard een autootje gaan kopen, zal er zeer aanzienlijk meer kooldioxide in de atmosfeer belanden dan wanneer de Chinezen gewoon arm blijven.
Vooralsnog lopen de schattingen omtrent de opwarming van de aarde, opgesteld door het Intergovernmental Panel on Climate Change van de Verenigde Naties, voor het jaar 2100 uiteen van anderhalve graad Celcius tot bijna zes graden. En dat betreft dan de opwarming door menselijk toedoen. ‘Die zes graden is net zoveel als de aarde de afgelopen achttienduizend jaar op natuurlijke wijze is opgewarmd met het verstrijken van de ijstijd’, zegt Rob van Dorland, onderzoeker bij het KNMI. Dus de opwarming schiet wel op.
De zeespiegelstijging waarmee die opwarming gepaard gaat – vooral door uitzetting van het zeewater – raamt men op tien tot negentig centimeter voor de komende eeuw. Door de bank genomen mogen we er gevoeglijk van uitgaan dat de zee de komende honderd jaar een halve meter hoger zal komen te staan. Dat mag een klein beetje lijken, het betekent wel dat er moet worden ingegrepen, als we nog rustig op een Randstedelijk terras een biertje willen kunnen blijven drinken. Want nu al ligt Nederland – grofweg gesproken – tot aan Amersfoort onder het zeeniveau. Die duinen hebben we dus hard nodig.
Wadden weg
En hoe moet dat als de zee er met nog meer kracht op gaat inbeuken? ‘Voor het duingebied geldt de zogenaamde Bruun-regel’, zegt Marcel Stive, te Delft hoogleraar coastal engineering. ‘Uit die regel vloeit voort dat we jaarlijks zo’n viereneenhalf miljoen kubieke meter zand op de kust zouden moeten aanbrengen.’ (zie kader) Dat mag een aardige zandbak lijken, nu al brengt men om de kust alleen maar op zijn plaats te houden jaarlijks vijf à tien miljoen kuub zand aan. Dat zand wordt verderop van de Noordzeebodem opgezogen door sleephopperzuigers, die vervolgens tot onder de kust varen en via drijvende pijpleidingen hun lading lossen.
Voor estuaria als de Ooster- en Westerschelde heeft een stijging van de zeespiegel drastische gevolgen. Stive: ‘Als het daar dieper wordt, doordat de zeespiegel stijgt, gaan de getijdenstromen langzamer – er is immers meer ruimte. Er wordt dan een grotere hoeveelheid sediment afgezet, waardoor het ondieper wordt, waardoor de stroming weer toeneemt, et cetera. Zo blijft de boel mooi in evenwicht. Stijgt het water hier echter sneller dan zo’n 25 centimeter per eeuw, dan wordt er zoveel sediment gevraagd dat dat niet meer voorhanden is. De estuaria zullen daardoor volledig van karakter veranderen.’
Iets soortgelijks geldt voor het waddengebied. ‘Berekeningen wijzen uit dat bij een stijging van meer dan zestig centimeter in een eeuw tijd bij het Amelander Zeegat veertig procent van alle platen voorgoed onder water verdwijnt. Gaat dat met meer dan een meter per eeuw, dan kan het milieu het niet meer bijbenen en verandert de Waddenzee in gewone zee. Wadlopen is er dan niet meer bij – bij gebrek aan wad.’
Extreem weer
Nu het ernaar uitziet dat we normaal gesproken de zee wel aan kunnen, dreigt het land veel meer last te gaan ondervinden van de grote rivieren – zoals het afgelopen decennium ruimschoots is gebleken. En waar de stijging van de zeespiegel een voorspelbaar en beheersbaar probleem oplevert, daar zal de invloed van de verwachte klimaatverandering op het water in de grote rivieren groter zijn. Hoe die verandering precies gaat uitpakken, weet niemand, maar we mogen ervan uitgaan dat boven Europa het weer extremer zal worden, met meer uitschieters. Dat betekent bijvoorbeeld dat het in de winter vaker en harder zal regenen en dat de zomers droger zullen worden. Leuk voor aan het strand, maar lastig voor de binnenschipperij, doordat de grote rivieren ’s zomers te weinig vaarwater kunnen bieden. ’s Winters daarentegen zal er mogelijk weer veel meer water dan nu de landsgrenzen binnenstromen. En dat moet ergens heen.
Nu al wordt op het wassen van het rivierwater geanticipeerd. Het ophogen van een aantal rivierdijken na het hoogwater van 1998 moest even gebeuren om achterstallig onderhoud weg te werken, maar voor het overige heeft men in het denken over de waterbeheersing het oude adagium ‘hou het water in de hand’ volledig laten varen. ‘Weliswaar staat veiligheid nog steeds onwrikbaar bovenaan de lijst van prioriteiten’, zegt staatssecretaris Monique de Vries van Waterstaat, ‘en wordt daarmee niet geëxperimenteerd, maar de aanpak is een heel andere geworden. Vroeger was het sleutelwoord “beheersing”, nu “ruimte”.’
Het probleem dat de grote rivieren kunnen gaan opleveren, is niet alleen te wijten aan een grotere aanvoer vanuit Duitsland en België. Ook het feit dat het land door allerlei factoren daalt – inklinking van veengronden, verzakking door gaswinning –, speelt erin mee. En natuurlijk ook de stijging van de zeespiegel, die ervoor zorgt dat het rivierwater minder makkelijk weg kan. Nu nog kunnen de grote rivieren onder vrij verval op het IJsselmeer en de Noordzee lozen, maar als het zeeniveau stijgt, kan die mogelijkheid in het gedrang komen. Bijvoorbeeld als een noordwesterstorm – denk aan 1953 – op een toch al hogere zee gelijktijdig plaatsvindt met een extra grote aanvoer over de rivieren vanuit Duitsland. De spuien, sluizen en dammen moeten dan dicht, waarna het rivierwater niet meer weg kan en overstroming dreigt.
‘De huidige normen voor wat onze bescherming moet aan kunnen, zijn gebaseerd op een waterstand die zich eens in de 1 250 jaar zal voordoen, namelijk als er bij Lobith meer dan 16.000 kubieke meter water per seconde binnenkomt’, zegt Frans Klijn, die bij het Waterloopkundig Laboratorium in Delft onderzoek doet aan de rivieren. ‘Dat wil zeggen dat een gemiddelde burger zes procent kans heeft zoiets in zijn leven mee te maken.’ Aan de benedenloop van de rivieren is die kans al wat krapper genomen – eens in de tweeduizend jaar – en voor de dijkring die onder meer Den Haag en Rotterdam droog houdt zelfs eens in de tienduizend jaar.
Naar het zich nu laat aanzien, kan Nederland met die norm nog wel een eeuw vooruit, maar zeker weten doe je dat nooit. ‘Wat we wel weten, is dat als de Duitsers zich aan de afspraken houden, wij niet meer dan 18.000 kubieke meter water per seconde hoeven te verwachten bij Lobith’, zegt Klijn, ‘want dat is het maximum dat tussen hun dijken past. Bij meer gaat het in Duitsland overstromen, wat voor ons de druk van de ketel haalt.’
Judo, geen boksen
Eeuwenlang heeft de strijd die de Nederlanders tegen het water voeren het karakter van een bokswedstrijd gehad: het water sloeg en de Hollander sloeg harder terug. Spoelde het water over een dijk heen, dan werd de dijk verhoogd. Sloeg het water er dan weer overheen, dan werd de dijk nog wat verder verhoogd. Bovendien zijn ten bate van de scheepvaart ook heel wat kronkels uit de rivieren gehaald – de Rijn is de afgelopen eeuw ruim tachtig kilometer korter geworden. Het gevolg: er is een bijna geasfalteerde goot ontstaan, waardoor het water zich steeds sneller naar zee rept, aan alle kanten in toom gehouden door steeds zwaardere dijklichamen. Het is de brute force aanpak – van ‘in je mand’, ‘op je plaats’– die zich kenmerkt door een volstrekt gebrek aan flexibiliteit. ‘Ik ben ervan overtuigd dat de dijken nog hoger en breder kunnen’, zegt Klijn, ‘Maar je moet het gewoon niet willen, want uiteindelijk zit je onderin een putje.’
Inmiddels is over de waterbeheerders dan ook een nieuwe geest vaardig geworden. Ze zijn gaan inzien dat deze benadering onvermijdelijk tot een vicieuze cirkel leidt. ‘Mensen voelen zich veilig achter hun zware dijken’, zegt Klijn. ‘Dus gaan ze allerlei dure investeringen plegen achter die dijken. Na verloop van tijd is er zó veel geld ingestopt dat de schade áls de dijk doorbreekt enorm groot zou zijn. Dus worden ze bang en gaan ze die dijk toch nog maar weer wat ophogen, waarna ze zich weer veilig voelen – ad infinitum.’
Het vele water dat bij Lobith ons land binnenkomt, moet in de nieuwe optiek vooral de ruimte hebben. Want ruimte geeft flexibiliteit. Er wordt niet meer tegen het water gevochten, maar mét het water – geen boksen meer, maar judo. Die ruimte kan op een aantal manieren gecreëerd worden. In principe moet ruimte voor een rivier uit de diepte of uit de breedte komen. Uitbaggeren van de rivieren, met name de zomerbedding, is alleen voor de benedenlopen een optie – al blijf je dan wel aan het baggeren.
Belangrijker evenwel is om te beginnen het opruimen van een aantal vernauwingen, zoals in de Waal bij Nijmegen. Vorige week werd officieel het contract getekend voor een dijkverlegging en de aanleg van een nevengeul – een zogeheten ‘groene rivier’ – voor de Waal aan de overkant van Nijmegen. Komt het water in de Waal erg hoog, dan kan die geul dat extra water verder voeren. De gemeente Nijmegen had daar aan de overkant aanvankelijk een Vinex-locatie gepland, maar staatssecretaris De Vries heeft de gemeente er met veel vijven en zessen toe weten te bewegen de plannen zodanig aan te passen, dat het traject voor de nieuwe geul vrij blijft. De Vries: ‘Dat is een heel duur project, maar het effect ervan is ook zeer groot en tot ver naar boven op de rivier merkbaar.’ Ook elders worden groene rivieren aangelegd om te helpen bij het afvoeren van extra water.
Ruimte kan ook worden geschapen door obstakels op te ruimen. Bomen en struiken op de uiterwaarden kunnen, als de rivier zwelt, de boel behoorlijk ophouden. Net als overigens de kribben en allerlei andere bouwwerken in de rivier, zoals veerkades en de aarden taluds die de aanloop vormen tot bruggen. Ook die zullen op grote schaal worden geslecht, gestroomlijnd, dan wel vervangen door pijlers.
‘Groene rivieren’ zullen vooral daar aangelegd worden waar een voor de hand liggender alternatief – verlegging van de winterdijken verder van de rivier af – niet uitvoerbaar is; bijvoorbeeld doordat te veel of te dure bebouwing dan in de buitendijkse gevarenzone zou belanden. In die gevallen legt men de bedding ‘gewoon’ om de betreffende locatie heen.
Volstromende polders
Een andere mogelijkheid, die eigenlijk alleen in combinatie met andere opties wordt gezien, is het aanleggen van bovenloopse bergingsgebieden, omdijkte gebieden die men kan laten vollopen als er een afvoergolf aankomt. De top van die golf wordt dan als het ware tijdelijk geparkeerd – bijvoorbeeld in de Ooijpolder bij Nijmegen en het Rijnstrangengebied boven Arnhem. Is de grote golf voorbij, dan laat men de bekkens weer leeglopen.
Mocht zelfs dat niet voldoende zijn, dan kunnen de zogeheten noodoverloopgebieden nog redding bieden. ‘Als het water je echt tot aan de lippen komt te staan en alle andere opties zijn al benut, kun je óf het water laten kiezen waar het gaat overstromen, óf zelf kiezen’, zegt staatssecretaris De Vries. ‘Het water laten kiezen, is natuurlijk onwenselijk. Dus is de commissie-Luteijn nu aan het uitzoeken welke gebieden als noodoverloopgebied zouden kunnen dienen.’ De betreffende polders zouden zo moeten zijn ingericht dat ze bij een al te groot wateraanbod gecontroleerd onder water kunnen worden gezet.
‘Dat brengt een heleboel overleg met de betrokkenen met zich mee’, zegt De Vries. ‘Je moet van tevoren in de publieke sfeer met al die mensen regelingen treffen voor bijvoorbeeld het vergoeden van de schade als je hun polder eenmaal onder water hebt moeten zetten. Dat is sowieso een nieuw aspect. Hoewel we in technisch opzicht meer kunnen dan vijftig jaar geleden, is het waterbeheer toch veel minder een technische aangelegenheid geworden. Vijftig jaar geleden werkten we met één model. Een deel van Nederland was door het water overvallen en dat mocht nooit meer gebeuren. Rijkswaterstaat besliste wat er moest gebeuren en dat gebeurde dan ook. Nu repareren we minder en prepareren we meer. En dat betekent: voortdurend overleggen met allerlei lagere overheden en andere instanties. Waterbeleid is een onderdeel geworden van maatschappelijk beleid.’
Ook benedenstrooms kunnen bergingsgebieden worden ingericht. Zo zou het erg goed kunnen uitkomen als er ruimte is om aanstormend rivierwater dat niet gespuid kan worden doordat er toevallig ook net een dikke storm op de kust staat, tijdelijk op te slaan. Er wordt momenteel druk gezocht of het rivierwater niet naar de Zeeuwse wateren zou kunnen worden geleid, om daar tijdelijk een goed heenkomen te vinden.
Zes meter hoger
Nu de overheid goed naar de wetenschap heeft geluisterd en voor een nieuwe, veel flexibeler aanpak heeft gekozen, moet het wel raar lopen, willen zich nog calamiteiten voordoen.
De pest is alleen: het zou raar kunnen lopen. En calamiteiten zijn denkbaar. ‘De kans dat die zich voordoen is klein, maar reëel’, zegt Van Dorland van het KNMI. ‘En de gevolgen zijn groot. Een ramp die zich zou kunnen voordoen, is dat er door veranderde neerslagpatronen veel zoet water in de noordelijke Atlantische Oceaan terechtkomt. Dat heeft een dempende werking op de Golfstroom, die tot stilstand zou kunnen komen – iets wat zich aan het eind van de laatste ijstijd al een keer heeft voorgedaan. Als dat weer gebeurt, wordt het in West-Europa een stuk frisser, gemiddeld zo'n graad of zeven.’ En dat zou dan betekenen dat het continent de helft van de tijd onder een laag sneeuw zou liggen.
Een andere gebeurtenis, niet minder catastrofaal, zou het afbreken en in zee schuiven van de West-Antarctische ijskap kunnen zijn. Deze vele duizenden vierkante kilometers grote ijskap, die al jaren door de wetenschap met Argusogen in de gaten wordt gehouden, ligt al een tijd in het zuidelijk poolgebied instabiel te wezen op een rotsrichel. Schuift het zaakje de zee in, dan zal dat een zeer snelle zeespiegelstijging met vier tot zes meter tot gevolg hebben. En als Hondsbossche Zeewering het moet opnemen tegen West-Antarctische ijskap, is het wel duidelijk wie er gaat winnen.
Het idee van een dergelijke ingrijpende zeespiegelstijging is echter niet zo bizar dat niemand er nog over heeft nagedacht. ‘In zo’n geval zul je toch aan een terugtrekscenario moeten gaan denken’, zegt Klijn diplomatiek. Stive is wat uitgesprokener: ‘Je krijgt dan toch, denk ik, een soort Venetië-model. Je moet het dan heel anders gaan aanpakken. Zelfs bij een stijging met vele meters kun je de dijken nog voldoende ophogen, maar je krijgt je polders dan nooit meer leeggepompt. Nu al hebben we moeite bij een goede regenbui de polders leeg te malen; als het water zes meter hoger staat, krijg je het kwelwater helemáál niet meer weg. Wat je zou moeten doen, is wel hoge dijken aanleggen, maar die open laten, zodat het water er ook binnen staat. De dijken houden het water beheersbaar, leegmalen hoeft niet meer, en we gaan op in plaats van aan het water wonen en werken.’
Voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat biedt dat wellicht nog één troost: het fileprobleem zal daarmee rigoureus zijn opgelost.
De Bruun-regel
Rond het strand is de hele strook vanaf zo’n tien meter onder het zeeoppervlak tot tien meter hoog tegen de duinen op heel dynamisch. De getijden en stormen nemen zand mee naar boven en naar beneden, steeds weer een nieuw evenwicht vindend. De Bruun-regel stelt dat de duinen zich vijftig tot honderd meter terugtrekken per meter stijging van het zeeniveau.
De hoeveelheid zand die hiermee gemoeid is, kun je makkelijk uitrekenen. Bij een meter zeespiegelstijging is dat 1 maal 20 – het hoogteverschil tussen tien meter onder zeeniveau tot tien meter tegen de duinen op – maal 75 (het gemiddelde tussen 50 en honderd meter), is gelijk aan 1.500 kubieke meter zand per strekkende meter kust. We hebben ongeveer driehonderd kilometer duinkust. Dus als de zee een meter stijgt, moet je 300.000 keer 1.500 is 450 miljoen kubieke meter zand suppleren om het terugtrekken van de duinenrij tegen te gaan. Dat moet je dan geleidelijk aan doen, bijvoorbeeld ieder jaar één procent, oftewel viereneenhalf miljoen kuub per jaar.
Waar zit het water?
Van alle water op aarde is ruwweg 97 procent zout en drie procent zoet. Die drie procent zoet water is als volgt verdeeld:
- 69,4 % ligt vast in permafrost en ijs
- 30,6 % is vloeibaar
Van die 30,6 procent vloeibaar zoet water is 98,7 procent grondwater. Van de resterende 1,3 procent zit...
- 0,96% in meren
- 0,02% in rivieren
- 0,16% in de bodem
- 0,12% in de atmosfeer
- 0,01% in levende wezens