Door veranderende regelgeving en de introductie van terugleverkosten moeten huishoudens met zonnepanelen opgewekte energie vaker direct benutten. Verbruik op andere momenten – oftewel load shifting – vereist wel gedragsverandering. Mariëlle Rietkerk onderzoekt in haar PhD in hoeverre huishoudens bereid zijn hun energiegebruik aan te passen en welk gedoe dit in de weg staat. Haar inzichten verwerkt ze in gedragsmodellen, zodat we een realistischer beeld krijgen van wat wel en niet werkt.  

Wel of geen afschaffing van de salderingsregeling, kosten betalen voor terug levering van stroom; het wordt bezitters van zonnepanelen de laatste jaren niet makkelijk gemaakt. Schommelend kabinetsbeleid en problemen rond een overvol stroomnet (netcongestie) zorgen ervoor dat het zelf opwekken van stroom steeds minder rendabel wordt. Om deze stroom toch efficiënt en voordelig te gebruiken, moeten huishoudens steeds meer kijken hoe ze hun energieverbruik kunnen verplaatsen naar momenten waarop zonnepanelen veel energie opwekken, vertelt promovenda Mariëlle Rietkerk. “Dit verschuiven van energiegebruik noemen we ook wel load shifting.” 

Gedoe om gedrag te veranderen 

Rietkerk doet onderzoek naar wat voor bezitters van zonnepanelen barrières zijn om hun gedrag in energieverbruik aan te passen. De focus hiervan ligt op wat ze zelf noemt ‘gedoe’. “De exacte definitie van dit begrip moet ik nog vormgeven, maar je moet bij load shifting denken aan gewoontes die voor mensen lastig aan te passen zijn. Op een ander moment van de dag hun elektrische auto opladen of laten draaien van de wasmachine of vaatwasser bijvoorbeeld. Dit kan een gedoe zijn omdat mensen hier overdag minder tijd voor hebben of omdat ze meer moeten letten op wanneer hun zonnepanelen veel energie opwekken. Uiteindelijk gaat het erom dat gedoe de benodigde gedragsverandering in de weg zit.” 

Allerlei invloeden op keuzes 

Rietkerk heeft een achtergrond in de psychologie, waarop ze tien jaar geleden in Leiden afstudeerde. Na haar opleiding werkte ze bij TNO en Milieu Centraal. Bij TNO gaf ze advies aan overheden over het gebruik van gedragsinzichten in beleid, bij Milieu Centraal zette ze haar kennis in om consumenten te helpen bij het maken van duurzamere keuzes. “Ik vind het heel interessant hoe mensen in hun gedrag op allerlei manieren gestuurd worden. Bijvoorbeeld door hun directe omgeving, de informatie die ze tot zich nemen, maar ook door hun eigen opvattingen. Al die invloeden op keuzes worden vaak over het hoofd gezien in beleidsmodellen, waarin vaak wordt uitgegaan van een meer rationeel mensbeeld. Als we A doen, leidt dat automatisch tot B. Maar zo werkt dat niet in de praktijk. Het leek me interessant om daar meer onderzoek naar te doen. Toen mijn promotor Gerdien de Vries, die ik al kende van een eerder onderzoeksproject, een vacature had op dit onderwerp, hoefde ik niet lang na te denken over of ik zou solliciteren.” 

Een realistischer beeld van gedrag 

De keren dat beleidsmakers gedrag wel meenemen in modellen gebeurt dat volgens Rietkerk op de verkeerde manier. “Er zit dan geen gedragsanalyse achter, en vaak is er niet met experimenten getoetst of de aannames over gedrag in de modellen wel kloppen. Dan wordt er bijvoorbeeld alleen heel grof gemodelleerd of mensen iets wel of geen gedoe vinden. Maar wat ze precies een gedoe vinden, en of ze dat dan als klein of groot gedoe ervaren, en welke andere barrières gedragsverandering in de weg zitten, weet je dan niet. Het ontbreekt dus aan een verdieping. Gedoe is een heel breed en grijs gebied. Dat hoop ik met mijn onderzoek inzichtelijker te maken, zodat we individuen en groepen uit elkaar kunnen trekken en soorten gedoe kunnen onderscheiden. Hoe meer details in een model, hoe realistischer de uitkomsten. En dat realisme heb je nodig om werkend beleid te kunnen maken.” 

Meer detail aanbrengen in modellen 

Bij het verwerken van een verdiepende laag van gedrag in modellen maakt Rietkerk gebruik van Agent-based models (ABM’s). “In een ABM kun je verschillende soorten gedoe verwerken, maar ook andere factoren die invloed hebben op gedrag, zoals veranderend energiebeleid of informatie uit de omgeving. Door zo’n model te draaien, kun je zien hoe die factoren op elkaar reageren. Het mooie van een model ten opzichte van bijvoorbeeld een experiment is dat het resultaten op systeemniveau laat zien en je niet blijft hangen bij specifieke groepen of individuen. Aanvankelijk was mijn ambitie om een heel nieuw model te ontwikkelen, maar waarschijnlijk ga ik me richten op het aanpassen en gedetailleerder maken van bestaande modellen.” 

Beleidsmodellen gaan vaak uit van rationeel menselijk gedrag. Als we A doen, leidt dat automatisch tot B. Maar zo werkt dat niet in de praktijk.

Onontgonnen terrein 

Het modelleren is Rietkerk niet met de paplepel ingegoten, erkent ze zelf. “Een groot deel van het eerste jaar van mijn PhD heb ik besteed aan het uitzoeken van hoe modellen werken en hoe je ze ontwikkelt. Ik heb me verkeken op hoe ingewikkeld dat eigenlijk is. Daarom werk ik samen met modelleurs. Het inbedden van gedragscomponenten in load shift-modellen is nog onontgonnen terrein. Dat komt omdat load shifting een relatief nieuw onderwerp is. Tegelijkertijd is ook in de psychologie de gedoe factor van gedrag nog weinig onderzocht. Zowel aan de technische kant – het modelleren – als aan de sociale wetenschapskant is dus werk aan de winkel. Die gaten hoop ik te vullen.”

Gedoe van load shifting in beeld krijgen 

Het tweede deel van Rietkerks onderzoek – waar ze nu mee bezig is – ligt meer in haar comfortzone. “Ik ben nu bezig met het verzamelen van data. Ik heb onlangs aan 3000 klanten van Eneco met zonnepanelen gevraagd hoeveel gedoe ze het vinden om bijvoorbeeld de wasmachine op een ander moment te laten draaien. Ik ga ook nog veldexperimenten uitvoeren. Dat houdt in dat ik bij mensen in huis ga kijken of we met een aanpassing gedoe kunnen wegnemen. Hierbij kun je denken aan een app of apparaatje dat een seintje geeft als er veel zonnestroom is of waarmee je van afstand een apparaat kunt aansturen wanneer je niet thuis bent. Ik wil weten of dit ook echt leidt tot gedragsverandering en of mensen dit als prettig ervaren. Voor sommigen is het ook juist weer gedoe om meer technologie in huis te hebben.”   

Ik wil gedoefactoren die gedragsverandering in de weg zitten inzichtelijker maken en verwerken in meer realistische modellen.

Ambitie om de wereld te veranderen 

Met haar onderzoek naar gedrag in de energietransitie hoopt Rietkerk uiteindelijk bij te dragen aan een duurzamere wereld. “Die drang om maatschappelijke impact te maken, werd voor mij duidelijk toen ik nog werkte als chemisch technoloog bij een onderzoeksinstelling. Ik had een oplossing bedacht waarmee vloeistoffen op een efficiëntere en daarmee duurzamere manier konden worden gescheiden. Maar doordat de industrie dit vervolgens op grotere schaal ging inzetten, werd het hele milieuvoordeel teniet gedaan. Het was de industrie dus puur te doen om de financiële voordelen van de technologie. Toen besefte ik: als ik de wereld wil veranderen, moet ik niet beginnen bij moleculen, maar bij mensen.” 

Op zoek naar de juiste middelen 

Betere inzichten in het gedrag van mensen kunnen helpen om uiteindelijk de juiste middelen in te zetten. “Die middelen kunnen van overheden komen, zoals regelgeving of subsidies die het hebben van zonnepanelen aantrekkelijker maken, maar ook vanuit de industrie. De energiesector kan bijvoorbeeld producten ontwikkelen die mensen helpen bij load shifting of energie-efficiënter gedrag. Ook producenten van elektrische apparaten en voertuigen kunnen helpen. Bijvoorbeeld door het vooraf instellen van apparaten om elektriciteit te verbruiken wanneer de zon volop schijnt, eenvoudiger te maken. Dat scheelt dan ook weer gedoe. Hieruit blijkt des te meer dat de energietransitie een proces is waar we met z’n allen ons steentje aan moeten bijdragen.”