Verslag Masterclass 31 mei 2022

Stedelijke bereikbaarheid gebaat met meer visie en toekomstbestendigheid

Impressie masterclass ‘Toekomstbestendige Stedelijke bereikbaarheid’, 31 mei 2022

Hoe houden we de steden goed bereikbaar: nu en in de toekomst? En welke rol kunnen mobiliteitshubs, die momenteel zo in zwang lijken te zijn, spelen bij stedelijke bereikbaarheid? Onderzoekers uit twee lopende Europese NWO-projecten vertelden over hun eerste resultaten. ‘Gemeenten hebben ondersteuning nodig bij het robuuster maken van hun mobiliteitsplannen,’ stelde Sander Lenferink. En: ‘Mobiliteitshubs moeten echt veel slimmer worden om daadwerkelijke maatschappelijke impact te hebben’, observeerde Karst Geurs.

Erik Bouwmeester, werkzaam bij de directie Algemeen Strategisch Advies, opende de masterclass. ‘Met deze meetings laten we ons prikkelen door de wetenschap – deze keer over stedelijke bereikbaarheid in de breedste zin van het woord. Het is trouwens vandaag voor de laatste keer helemaal online. Vanaf volgende maand gaan we hybride en kan wie dat wil weer op locatie meedoen aan de masterclasses hier in Den Haag.’
Vervolgens was het woord aan de eerste spreker, Sander Lenferink van de Radboud Universiteit die samen met onder meer Vincent Marchau (de vaste medeorganisator en dagvoorzitter van de masterclasses) een belangrijk deel van het Europese project ‘Triple Access Planning for Uncertain Futures’ uitvoert. Hierin willen de onderzoekers bijdragen aan de verbetering van stedelijke mobiliteitsplannen door het introduceren van de Triple Access Planning-aanpak waarbij het transport-, het ruimtelijke en het telecommunicatiesysteem in hun samenhang beschouwd worden. Deze aanpak houdt expliciet rekening met de diverse (diepe) onzekerheden over toekomstige ontwikkelingen.

Digitale connectiviteit nog blinde vlek
Lenferink: ‘Bereikbaarheid is meer dan alleen het mobiliteitssysteem. Tijdens COVID-19 is dit meer dan ooit duidelijk geworden. Enerzijds raakten we toen sterker aangewezen op digitale connectiviteit en anderzijds gingen we de fysieke nabijheid van belangrijke voorzieningen meer waarderen. Onze stelling is dat deze twee systemen – ruimtelijke inrichting en digitale connectiviteit – steeds belangrijker zullen worden naast het mobiliteitssysteem.’ De onderzoekers ontwikkelden een theoretisch kader en analyseerden vervolgens bestaande mobiliteitsplannen – zogenaamde SUMPs, Sustainable Urban Mobility Plans, die steden van de EU moeten maken. Lenferink: ‘Wat we zagen is dat er een verschuiving plaatsvindt van ‘mobiliteit’ naar ‘bereikbaarheid’ en dat juist die bereikbaarheid of toegankelijkheid een meer integrale aanpak van die drie systemen mogelijk maakt; zowel voor personen als goederen. Maar we zagen ook dat steden nog niet goed uit de voeten kunnen met digitale connectiviteit. Verder is het beleid dat steden maken in principe altijd contextgebonden: de behoeften van burgers moeten erin worden meegenomen. En: er zijn aanzienlijke verschillen tussen de steden in Europa. Dat hangt samen met bijvoorbeeld het al dan niet aanwezig zijn van een aparte afdeling met kennis en kunde op het terrein van bereikbaarheid en met de verdeling van taken, bevoegdheden en budgetten tussen centrale en decentrale overheden in de verschillende lidstaten.’

Steun vanuit het rijk
En dan het punt van de onzekere toekomsten. ‘Omgaan met onzekerheid kan op drie manieren,’ stelde Lenferink. ‘Je kunt onzekerheid negeren – niet handig – , of vooral het worst case scenario uitwerken – wat niet altijd nodig en vaak erg duur is –, of werken aan de veerkracht en weerbaarheid. Dat laatste komt vaak neer op zo snel mogelijk terug kunnen naar ‘het oude normaal’ na een crisis.

Sander Lenferink

Karst Geurs

Maar dat werkt niet bij grote disrupties en als systemen wezenlijk moeten veranderen. Dan heb je iets anders nodig.’ De TAP-onderzoekers hebben vooralsnog drie grote aanbevelingen om de mobiliteitsplannen van gemeenten toekomstbestendiger te maken. Lenferink: ‘Gemeenten kunnen moeilijk omgaan met onzekerheid en elke richtlijn of handleiding daarvoor ontbreekt. Is het mogelijk dat IenW daar een ondersteunende rol in speelt, zoals de overheid in Schotland bijvoorbeeld ook doet? Iets soortgelijks geldt voor de digitale connectiviteit. Binnen gemeenten is er geen aanspreekpunt. Je komt ofwel bij armoedebestrijding terecht ofwel bij de afdeling die zorgt voor de glasvezelinfrastructuur. Maar een echt connectiviteitsbeleid is er niet. Hoe zit dat eigenlijk op rijksniveau? Kunnen rijk en gemeenten daarin meer gezamenlijk optrekken? Verder zou de ontwikkeling van exploratieve scenario’s onderdeel van het beleidsproces moeten worden. Ontwikkel die scenario’s en een raamwerk voor je SUMP en stel dat plan met maatregelen vervolgens bloot aan een stresstest voor die scenario’s. Ook hier kan het rijk helpen. Die kennis en ervaring is daar al. Denk aan ‘Oefenen met de Toekomst’ van het PBL of ‘RWS 2050’. Ook zou het nationale beleid onderworpen moeten worden aan stresstesten. Tot slot: zowel op gemeentelijk niveau als rijksniveau is participatie van stakeholders essentieel. Vaak zie je dat zaken als scenario-ontwikkeling liever binnenshuis worden gehouden, maar doe dat liever samen met stakeholders.’ 

Hubs: fysiek, digitaal en democratisch
Karst Geurs was de tweede spreker en het stokje over. Hij leidt het project ‘SmartHubs: Smart Mobility Hubs as Game Changers in Transport’, waarin diverse partijen waaronder zes steden, samenwerken in een groot consortium. Geurs: ‘Hubs staan enorm in de belangstelling, en ze komen in vele variëteiten. Onze stelling is dat je pas echt maatschappelijke impact ermee creëert, als ze ‘smart’ zijn. Dat wil zeggen dat ze – ook hier! – drie typen elementen integreren: fysieke, digitale en democratische, zoals wij dat noemen. Fysieke elementen zijn de geografische ligging, de aanwezigheid van verschillende vervoersmodaliteiten, het ontwerp – dat bijvoorbeeld ook toegankelijkheid voor minder mobiele doelgroepen moet faciliteren –, branding en placemaking. Bij digitale elementen kun je denken aan MaaS: plannen, boeken en betalen voor je deur-tot-deur-reis in één app. En pas op: 20% van de bevolking is digitaal niet zo vaardig, dus hier hoort ook bij dat je bijvoorbeeld de dienstverlening ‘analoog’ toegankelijk maakt of ouderen en anderen helpt met de digitale lastigheden via bijvoorbeeld trainingen. Daar zijn wij in Nederland nog niet zo goed in. Dat doen ze bijvoorbeeld in Wenen wel al beter, waar je deelauto’s ook langs niet-digitale weg kunt gebruiken.’ Democratische elementen hebben te maken met de directe betrokkenheid van omwonenden en andere gebruikers en het inspelen op hun behoeften.

Nog geen echte smart hubs
De onderzoekers van SmartHubs ontwikkelden met deze drieslag een typologie waarmee hubs kunnen worden gescoord. Geurs: ‘We hebben vijf niveaus onderscheiden. Op de drie hoogste niveaus kun je spreken van echte ‘smart’ hubs. Dan moet je denken aan uitgekiende ruimtelijke ontwerpen met goede bewegwijzering, een aangenaam verblijfsklimaat, de integratie van allerlei diensten, intensieve betrokkenheid van ook minder mobiele gebruikers en aan bijvoorbeeld gezamenlijke kennisontwikkeling en sociaal leren samen met verschillende stakeholders. We hebben nu een open data platform, een soort Hubs-Wiki, waarop iedereen hubs kan invoeren en beschrijven. Daar staan er nu al zo’n tachtig in. Zestig ervan hebben we naast onze typologie gelegd, en er zijn er maar zeer weinig die aan een deel van de hoogste eisen voldoen. De meeste doen veel aan fysieke integratie, maar veel minder aan digitale en nauwelijks aan democratische. Van de zestig scoorden er precies nul op alle aspecten tegelijk. Er is dus werk aan de winkel om mobiliteitshubs echt van grote publieke waarde te laten zijn. Wij gaan in het project ondertussen verder met co-design van hubs in onze living labs in de verschillende steden. We testen verschillende vormen va stakeholderparticipatie, bijvoorbeeld in de vorm van serious games met augmented reality. Ook zullen we impactanalyses doen van smart hubs in die living lab-steden.’

Hubs nog geen game changer
Dagvoorzitter Vincent Marchau (Technische Universiteit Delft) gaf aansluitend eerst het woord aan Taede Tillema van het KIM. Deze stelde enkele vragen aan de sprekers. ‘Hoe werkt in de gemeentelijke praktijk het koppelen van aan de ene kant de Triple Access-gedachte en aan de andere kant het plannen voor onzekere toekomsten. En is het nodig om voor elk alternatieve toekomstscenario een eigen plan te ontwikkelen? Dat kost erg veel tijd!’ Lenferink antwoordde dat het laatste zeker niet de bedoeling is: ‘Ontwikkel een plan op basis van je visie – de gewilde toekomst – dat je test voor de verschillende scenario’s. Stuur dan bij.’ Vincent Marchau: ‘En wat het eerste punt betreft: het ligt heel moeilijk in de gemeenten. Vandaar ook onze oproep om hierin meer als rijk en gemeenten samen op te trekken.’
Tillema vroeg aan Geurs of hubs nu inderdaad game changers zijn en welke lessen we nu al zouden kunnen trekken voor het ontsluiten van al die nieuwe woningbouw die eraan komt. Geurs: ‘Momenteel zijn hubs nog geen game changer omdat ze in Nederland, maar ook elders, vaak vooral zijn ingericht om de diensten van particuliere aanbieders te faciliteren en reguleren. Dat aanbod is vaak gericht op hoog opgeleide, goed betaalde, witte mannen en heeft daarmee weinig maatschappelijke impact, want de bewoners van juist de steden zijn veelkleuriger dan dat. Bij nieuwe woonwijken is het van belang je te realiseren dat zomaar een MaaS-platform niet genoeg is. Kijk vooral goed naar wat de bewoners zelf willen, en zorg ervoor dat zoveel mogelijk mensen er iets aan hebben.’

Sociale functies
Michel Duinmayer van Duurzame Mobiliteit vroeg aan Lenferink of SUMPs niet al veel meer een normatief kader bieden en verdergaan dan capaciteitsplanning. Lenferink: ‘Wij hebben dat niet gezien. In Nederland zijn SUMPs meer zoals vroeger het ouderwetse gemeentelijke verkeers- en vervoersplan of een mobiliteitsvisie als onderdeel van een omgevingsvisie, maar veel waarden zitten er niet in. Ruimte en mobiliteit worden wel vaker in samenhang beschouwd, maar de digitale component ontbreekt. We weten ook nog te weinig van die component en hoe die ons gedrag beïnvloedt.’ Duinmayer: ‘De vraag blijft hoe we de claims op de ruimte door de stapeling van grote maatschappelijke opgaven ook in mobiliteitsplanning voor elkaar krijgen. Hoe slaan we de brug tussen de  Triple Access-benadering en waardengedreven planning? En welke achterliggende doelstellingen zouden we moeten hanteren voor hubs? Hoe kunnen we in plaats van het faciliteren van het aanbied ook de vraag sturen?’ Geurs: ‘Wij hebben daar geen onderzoek naar gedaan, maar bredere doelstellingen zijn van belang om maatschappelijke impact te creëren met de hubs. Denk aan het mogelijk maken van het gebruik door allerlei verschillende doelgroepen, ook de armere. Ik denk dat hubs kunnen bijdragen aan doelstellingen rond klimaat, energie, inclusie en andere sociale functies. We zien dat laatste ook al ontstaan op het platteland in bijvoorbeeld Drenthe en Groningen waar allerlei voorzieningen uit het dorp verdwijnen en weer een plek kunnen krijgen in hubs.’

De sprekers werden heel hartelijk bedankt.

De websites van de beide Europese projecten:
•    www.tapforuncertainty.eu
•    www.smartmobilityhubs.eu