Verslag Inspiratieclass 9 mei
Transities te lijf met sleutelmethodologieën
Impressie Inspiratiemasterclass ‘De IenW-er als verandermanager: Sleutelmethodologieën voor de IenW-Transities’, 9 mei 2023
Voor de grote maatschappelijke transities is technologische innovatie niet voldoende. Om mensen, sectoren en hele systemen in beweging te brengen, hebben we meer kennis en kunde nodig over methodologieën die vooral inspelen op dat in beweging krijgen. Professionals met een ontwerpersachtergrond kunnen hierin een centrale rol spelen, lieten hoogleraren Paul Hekkert en Conny Bakker (beiden van de TUD) zien. IenW’ers met een ontwerpachtergrond in de zaal beaamden dit. Zo zijn de inzet van verbeeldingskracht, co-creatie en gedragsbeïnvloedingsinterventies onontbeerlijk. Dit bleek tijdens de Inspiratiemasterclass op 9 mei bij ZZIIN.
Erik Schmieman, plaatsvervangend directeur ASA, heette iedereen in de zaal en via het scherm welkom. ‘Met deze inspiratiesessies vragen we aandacht voor zaken die misschien niet direct urgent zijn, maar wel relevant en belangrijk voor ons functioneren als IenW. Dit geldt ook voor de kennis en kunde rond sleutelmethodologieën.’ Vincent Marchau (TUD en RUN) nam als dagvoorzitter de deelnemers mee door het programma. ‘We slaan met deze sessies een brug tussen wetenschap en beleid.’
Weerstanden overwinnen
Paul Hekkert is hoogleraar Vormtheorie aan de faculteit Industrieel Ontwerpen en voorzitter van de groep Design Aesthetics aan de TUD. Hij doet onderzoek naar de manier waarop producten de menselijke ervaring en het gedrag beïnvloeden. Hekkert is sinds 2015 ‘captain of science’ van het topteam Creatieve industrie. Geplaagd door wat technische storingen en een gebroken arm waarvan hij nog herstellende was, hield hij desalniettemin een helder gloedvol betoog over het hoe en wat van de sleutelmethodologieën. ‘We proberen daarmee vooral om de mismatch op te lossen die bestaat tussen de wereld van de technische oplossingen en de samenleving zelf, waarin vaak weerstand tegen verandering bestaat. Ook bij jullie als ambtenaren! Creatieve professionals kunnen als ontwerpers, architecten en digitale ontwikkelaars een rol spelen als verandermanager met Design Thinking. Dit is voor een deel van jullie al geen onbekend terrein meer. Maar eventjes een methode van de plank trekken, is te makkelijk gedacht. Er is echte professionaliteit voor nodig om dit goed te doen.’
Magie!
Volgens Hekkert hebben creatieve professionals magische kwaliteiten. ‘Ze beschikken over verbeeldingskracht en laten zien wat er mogelijk is. Ook kunnen ze conflicterende belangen integreren en naar oplossingen toewerken. Dat doen ze met tastbare, slim vormgegeven producten, diensten en interventies. In Delft - en trouwens ook Eindhoven - werken we hieraan in onderwijs en onderzoek zo evidence based mogelijk.’ Om de sleutelmethodologieën goed in beeld te brengen en te doorgronden, heeft in het kader van de onderzoeksagenda Key Enabling Methodologies een intensief traject plaatsgevonden waaraan meer dan vijftig professionals meededen. Hekkert:’ Dat leverde acht hoofdcategorieën van methodologieën op die we nader willen onderzoeken en uitwerken. ‘Visie & verbeelding’ noemde ik al. Daarnaast is het koppel ‘Participatie & Co-creatie’ en ‘Gedrag & Empowerment’ veel in zwang, momenteel. Er is meer mogelijk dan alleen burgerfora.’
Professionaliteit nodig
De vierde methodologie betreft alles rond ‘Experimentele Omgevingen’, zoals living labs. De vijf is ‘Waardecreatie & Opschaling’. ‘En het koppel ‘Systeemverandering’ en ‘Institutionele verandering’ is natuurlijk ook heel belangrijk als het om transities gaat. Als ontwerpers doen we daar zelf niet direct iets aan, maar we ondersteunen deze processen wel onze kennis en kunde. Nummer acht is dan nog ‘Monitoring & Effectmeting. Ook belangrijk, want er worden altijd veel beloftes in innovatieprocessen gedaan, maar die worden niet altijd waargemaakt. Je kunt een nieuw product verzinnen, maar als mensen uiteindelijk toch weer in hun oude gedrag terugvallen, was het geen succes.’
Wie nu direct met de methodologieën aan de slag wil, moet er wel even aan gaan staan, stelde Hekkert. ‘Getrainde professionals vind je bij grote adviesbureaus als PWC en Twijnstra Gudde. Daarnaast is het hoopvol dat alumni van onze opleiding steeds meer in de publieke sector terecht komen, zo ook bij IenW en RWS. Realiseer je wel dat de methodologieën generiek zijn; per sector en transitie moet je specifieker werken. Het is nogal een verschil of je in de gezondheidszorg zit of in de circulaire economie.’
Onwetendheid over bioplastics
En dat was het bruggetje naar de tweede spreker: Conny Bakker. Zij is hoogleraar Ontwerpmethodiek voor Duurzaamheid en Circulaire Economie en houdt zich al dertig jaar bezig met het ontwerp en de ontwikkeling van producten die meer dan eens worden gebruikt (meerdere levenscycli). Alle hypes en frames heeft ze voorbij zien komen. Haar groep groeit. Ze geeft nu leiding aan ongeveer veertig mensen. Zij ging in op de casus bioplastics. ‘We hebben daar verschillende sleutelmethodologieën toegepast, al bestond die term in het begin nog niet. Onze hoofdvraag was hoe de implementatie & acceptatie van bio-based plastics kan worden versneld. In 2019 was nog maar 1% van al het plastic in Nederland bio-based. En dat moet in 2023 al 30% zijn. Belangrijk is dat we hierbij focussen op producten met een lange levensduur, dus geen verpakkingen, want dat is in feite zonde. Momenteel gaat echter 70-80% van de bio-based plastics wel naar kortlevende toepassingen.’ Bakker legde uit dat er verschillende soorten bioplastics zijn. Sommige zijn biologisch afbreekbaar en andere niet. Dat geldt trouwens ook voor plastics uit olie. Dat biologische afbreekbaar niet betekent dat je de producten in de natuur kunt gooien of zomaar thuis kunt composteren, levert veel misverstanden op. Bakker: ‘Wat ook niet iedereen beseft, is dat PET-flesjes, of ze nu bio-based zijn of niet, in feite chemisch hetzelfde in elkaar zitten. De polymeren zijn hetzelfde. Een producent die beweert dat zijn flesje niet van plastic is, maar plantaardig, verkoopt dus eigenlijk onzin. Ook bioplastic is plastic. Er is dus ook bij producenten en ontwerpers nog veel gebrek aan kennis.’
Sleutelmethodologieën ingezet
Bioplastic wordt gemaakt van verschillende grondstoffen. De eerste generatie bestond uit mais en suikerriet, wat nadelen heeft: je kunt die gewassen ook eten en het kost veel land. De tweede generatie grondstoffen zijn reststoffen, bijproducten en bijvoorbeeld frituurvet: dan is er eerst al iets anders waardevols gedaan met de grondstof. Minder bezwaarlijk, dus. De derde en vierde generatie zijn innovatieve grondstoffen, zoals algen en zelfs genetisch gemodificeerde organische bronnen. Bakker: ‘We hebben in feite drie sleutelmethodologieën ingezet in ons project rond bioplastics. Dat zijn ‘Visie & verbeelding’, ‘Participatie & Co-creatie’ en ‘Monitoring & Effectmeting’. We hebben zestig producten van bio-based plastic onderzocht en interviews gehouden met de betrokken ontwerpers. Verder doen we ontwerpend onderzoek naar nieuwe functionaliteiten en een nieuwe vormentaal rond bioplastcis. Ook hebben we een workshop gehouden met alle betrokkenen in de waardeketen van KPN. Denk hierbij aan de producten die zij maken voor ICT, zoals modems. Tot slot hebben we Life Cycle Assessment gedaan van bio-based versus petrochemical-based polyetheen (HDPE). Dit deden we allemaal om iets te kunnen zeggen over ‘Gedrag & Empowerment’, ‘Waardecreatie & opschaling’, ‘Institutionele verandering’ en uiteindelijk ‘Systeemverandering’.’
Mogelijke interventies
Bakker: ‘Al met al kunnen we concluderen dat de kennis en informatie bij zowel consumenten als producenten en ontwerpers nog vaak ontbreekt. Ook is er misschien strengere regulering voor marketing nodig. Keurmerken zouden ook kunnen helpen. Ook zijn er meer pilots nodig waarmee de unieke eigenschappen van bioplastics beter benut kunnen worden. Nu wordt er uit ‘veiligheid’ vaak gekozen voor zogenoemde ‘drop-ins’: dan vervang je een bestaand product helemaal letterlijk voor datzelfde product van bioplastic. Maar dan mis je kansen.’
Een beleid met verplichte bijmenging in combinatie met verhandelbare certificaten – mass-balance – dat er nu aankomt, helpt nu juist niet, stelde Bakker. ‘Daarmee kunnen bedrijven hun inspanningen afkopen en gewoon blijven doorgaan met plastics uit olie. Ook leren ze er op die manier niets van.’ Wat institutionele verandering betreft moet er vooral gekeken worden naar de reclying-infrastructuur en de lokale teelt van grondstoffen. ‘Beschikbare data zijn een knelpunt: misschien kunnen product passports hier helpen. Tot slot is omdenken nodig: van bio-based plastics als kortlevend wegwerpmateriaal naar bio-based plastics in duurzame producten om CO2 af te vangen en op te slaan. Zet bioplastics in voor producten die honderd jaar meegaan!’
Safe by Design
Erik Bouwmeester van de directie ASA gaf een eerste reactie. Hij stond mede aan de wieg van een onderzoeksproject binnen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) dat nu van start gaat in samenwerking met universiteiten en andere departementen. ‘Duidelijk is dat de sleutelmethodologieën zeer relevant zijn voor ons werk. En dat we lang nog niet alles weten. Neem contact op met ons projectteam, zodat we hier samen verder in kunnen leren!’ Vervolgens vroeg hij wie in de zaal er bezig zijn met ‘bio-based’. Iemand vertelde dat ze bij RWS bezig is met bio-based bitumen en graag met Conny Bakker wilde doorpraten. Een andere deelnemer vertelde over de Europese implementatiestrategie rond chemicaliën en de problematiek rond conserveringsmiddelen in hout. Voor bijvoorbeeld bielzen in spoorwegen zijn dit soort chemische middelen nodig. Speelt dit ook niet bij bioplastics? Bakker: ‘Niet op die manier, maar bij kunststoffen zijn wel altijd additieven nodig. Lastige materie, die we proberen te ondervangen met Safe by Design.’ Verder werd onder meer stilgestaan bij de verplichte bijmenging en de vraag of wetenschappers ook rond dit thema niet wat meer op de barricades zouden moeten klimmen.
Andere frames en omdenken
Ook kwam de problematiek van ‘framing’ aan de orde. Hekkert vertelde dat hij met dit issue te maken heeft bij de eiwittransitie en dat daar acht verschillende frames zijn geïdentificeerd. Die rond ‘vervanging’ (van vlees en zuivel) is nu het meest dominant. Andere frames zouden andere oplossingsrichtingen kunnen opleveren. Zoiets is ook denkbaar voor het mobiliteitsbeleid. Dat lijkt altijd rond de auto te draaien, maar er zijn ook andere manieren van denken en dus handelen mogelijk.
En hoe weet je nu welke methodologie je wanneer moet inzetten? En is er ook een Top 3 denkbaar van de meest effectieve? Hekkert: ‘Dat laatste niet. En wat betreft de juiste keuze: die moet je overlaten aan de mensen die de methodologieën echt goed kennen, bij adviesbureaus bijvoorbeeld. We zouden nog wel wat meer vergelijkende studies moeten doen.’ Bouwmeester sloot de sessie af met de belofte dat hier een vervolg op komt. ASA zal daar zelf het initiatief voor nemen, passend bij de gedachte dat dit soort Inspiratiesessies niet alleen inspirerend zijn, maar ook impact hebben op het beleid van IenW.
Link naar de onderzoeksagenda met de beschrijving van de acht sleutelmethodologieën: