‘Ik leer veel van mijn promovendi’
Hoogleraar Jenny Dankelman is tijdens de opening van het academische jaar onderscheiden met de Leermeesterprijs 2019. “Ik had nooit gedacht dat ik hoogleraar zou worden met mijn advies huishoudschool.”
Een hoogleraar die uitblinkt in onderwijs en onderzoek, voorgedragen op aanbeveling van studenten en promovendi: alleen die komt in aanmerking voor de Leermeesterprijs.
Jenny Dankelman ontvangt de onderscheiding van het Universiteitsfonds Delft voor haar onderzoek naar innovatieve medische instrumenten en haar begeleiding van studenten.
Wat betekent de Leermeesterprijs voor u?
“Dit is een bijzondere prijs omdat ik die krijg van de mensen met wie ik nauw samenwerk en die ik probeer te helpen om hun werk zo goed mogelijk te doen. Die waardering is dus bijna om verlegen van te worden. Heel bijzonder.”
Wat doet het u dat u deze prijs van collega’s en promovendi krijgt?
“Ik denk dat ik de prijs vooral krijg omdat ik het leuk vind om afstudeerders en promovendi te begeleiden. Ik vind het leuk ze te helpen het maximale eruit te halen, maar ik probeer ook oog te hebben voor problemen. Mijn deur staat zoveel mogelijk open zodat ze gewoon naar binnen kunnen lopen.”
Wie beschouwt u zelf als uw leermeester?
“Het belangrijkst zijn mijn voorgangers en promotors geweest die mij goed begeleid hebben en van wie ik veel geleerd heb: Henk Stassen, Jos Spaan van het AMC en Kees Grimbergen.”
Waarin waardeerde u ze?
“Henk Stassen heeft me veel geleerd over nauwe samenwerking met clinici, dat je ook in de operatiekamer
moet kijken en precies moet weten wat ze daar doen en waarom. Hij geloofde veel meer in wat ik kon dan ikzelf. Ik had nooit gedacht dat ik hoogleraar zou worden met mijn advies huishoudschool. Jos Spaan heeft mij geleerd hoe je goed onderzoek opzet, kritisch kijkt naar je data en hoe je wetenschappelijke artikelen schrijft. Kees heeft me geïntroduceerd in minimaal-invasieve technieken.”
U bent ooit afgestudeerd in de wiskunde. Hoe bent u in die medische hoek terechtgekomen?
(Lacht) “Ik had niet kunnen dromen dat ik zelfs nog chirurgie zou leren. Dat was een beetje toevallig. Tijdens mijn afstudeerwerk werd ik gewezen op een promotieplek technische wiskunde in Delft. Ik had gesolliciteerd en dacht dat ik moest oefenen op een sollicitatiegesprek. Dat had ik nog nooit gevoerd. Ik pakte de eerste de beste vacature: bij werktuigbouwkunde onderzoek doen naar de doorbloeding van de hartspier. Het was een informeel gesprek en ik was helemaal relaxt. De promotoren Jos Spaan en Henk Stassen waren enthousiast en zeiden direct dat ik kon komen. Ik vroeg twee weken bedenktijd. Ze hadden me allemaal artikelen nagestuurd die ik niet kon lezen omdat ik de medische terminologie niet kende. Het leek me zo leuk dat ik toch besloot het te gaan doen. Ik heb er nooit spijt van gehad.”
Was het moeilijk die technische en medische wereld met elkaar te verbinden?
“Moeilijk niet, het kost veel tijd. Je moet je verdiepen in elkaars vakgebied, weten wat daar speelt en vaktermen leren. Je kunt elkaar verder brengen omdat het medisch vakgebied veel meer technische middelen ter beschikking krijgt waar clinici mee moeten leren omgaan. Zij hebben meer behoefte aan nieuwe technologische oplossingen. Begin 1990 begonnen de minimaal-invasieve chirurgische technieken hun intrede te doen. Vanaf toen is de techniek veel meer in de operatiekamer gekomen. Daarvoor was dat niet zo nodig: chirurgen konden veel doen met een naald of een schaar. Nu wil je alles doen met minimale schade aan gezond weefsel.”
U bent zeer actief in het ontwikkelen van nieuwe curricula voor masteropleidingen. Wat wilt u masterstudenten meegeven?
“Voldoende medische kennis over anatomie en fysiologie. Het is belangrijk goed te communiceren met medici en hun vakgebied te kennen. Daar moet je tijd en energie in stoppen. Er zijn veel dwarsverbanden: als ons lichaam niet meer goed functioneert, proberen we dingen te vervangen, te ondersteunen of te herstellen. Daar heb je techniek voor nodig. Met minimaal-invasieve technieken proberen we meer te doen door een kleine opening. Sinds een jaar of vijf probeer ik studenten en promovendi enthousiast te krijgen om wat te doen in ontwikkelingslanden. Ken je mijn verhaal?”
Vertelt u maar.
“Vijf jaar geleden heeft iemand een aantal pagina's uit de Linda in mijn postvak gelegd. Ik weet nog steeds niet wie het is geweest.”
Dankelman staat op en pakt de pagina’s erbij.
“Het ging over vrouwen in Afrika die verstoten waren, omdat ze stonken. Dat kwam doordat ze op een verschrikkelijke manier waren verkracht, maar geen toegang hadden tot chirurgie en dus niet behandeld werden. Dat verhaal heeft weken op mijn bureau gelegen. Ik ben me er in gaan verdiepen en ontdekte dat drie miljoen vrouwen met vergelijkbare problemen rondlopen omdat hun bevalling te lang duurde. Weefsel in je baarmoeder en buikholte gaat dan stuk. Ik ontdekte dat twee miljard mensen geen toegang hebben tot chirurgie en vijf miljard geen toegang tot veilige chirurgie.”
Dat zijn enorme aantallen…
“Ja, ik vond dat ik er iets mee moest doen. Ik diende een projectvoorstel in voor het project Open Mind van technologiestichting STW, maar eindigde op de vijfde plaats. In die tijd werd Delft Global opgericht. Ik diende een aanvraag in en kon beginnen met een promovenda. Ze was vaak in Afrika geweest en kende de cultuur. Zij leerde mij - want ik leer veel van mijn promovendi - dat het belangrijk is de context te kennen. Je moet weten wat daar gebeurt. Een andere onderzoeker, ook bij mij gepromoveerd, vertelde na vier jaar bedrijfsleven dat hij met zijn gezin naar
Nepal wilde. Of ik een idee had wat hij kon doen? Dat had ik wel: kijken hoe we de opleiding van biomedische ingenieurs kunnen verbeteren en medisch-technologische afdelingen in ziekenhuizen kunnen ondersteunen. Vorig jaar zijn acht studenten naar Nepal geweest, vijf naar Kenia en drie naar Suriname. Die helpen allemaal wat te doen aan ziekenhuisapparatuur.”
U zet zich sowieso voor vrouwen in want u was een van de medeoprichters van het vrouwennetwerk Dewis, Delft Women in Science. Wat was voor u de aanleiding?
“Ik was daarvoor gevraagd, maar vond dat ik dat maar niet moest doen. Ik dacht dat dat niets voor mij zou zijn, ik was gewend aan de ‘mannenwereld’.”
Was u bang te worden aangezien voor ‘een zeur’?
“Ja. Toen ik nogmaals werd gevraagd, dacht ik: waarom ook niet? Ik heb er veel van geleerd, bijvoorbeeld dat het belangrijk is om het verschil in mannen- en vrouwengedrag te weten. Ik was in december 1984 de eerste vrouwelijke promovendus van de faculteit. Achteraf merk je dat je toch niet altijd wordt gezien als één van hen. Je doet je best om niet al te veel op te vallen en gewoon één van hen te zijn, maar op een gegeven moment is dat toch moeizaam.”
Wat was er moeizaam?
“Brieven beginnen bijvoorbeeld met ‘sir’, je wordt vaak niet herkend als onderzoeker, ze denken dat je secretaresse bent. Niets ten nadele daarvan, maar je voelde je niet helemaal thuis. Uiteindelijk leerde ik het gedrag van mannen beter herkennen en snappen. Als je bijvoorbeeld een groep leidt en de keuze hebt tussen A en B en je zegt ‘wat zullen we doen: A of B’, word je gezien als iemand die niet weet welke richting je op moet. Een man zou zeggen ‘zullen we voor A gaan?’ en als iedereen B zegt, daar dan vol voor gaan. De keuze laten is ook goed, dat is een meer vrouwelijke aanpak. Ik heb geleerd om beter bij mezelf te blijven.”
U maakt een bescheiden en beetje verlegen indruk, tegelijkertijd wordt u in de technische en de medische wereld enorm gerespecteerd. Wat is uw geheim?
“Mijn best doen. Belangrijk is de verschillen te respecteren. We moeten voorzichtig zijn als we vanuit een technische kant denken dingen snel beter te kunnen maken. Technische innovaties hebben tijd nodig. Daar moet je geduld voor hebben. Ik vind veel leuk, dat is misschien het belangrijkst.”