In grootouders’ voetsporen
Zestig jaar nadat Klaas Hoogendoorn en Maartje van Asperen aan hun ingenieursopleiding in Delft begonnen, schreef kleinzoon Simon Gebraad zich in. Een gesprek met twee generaties over de verschillen in onderwijs tussen vroeger en nu.
Dat ze hier na al die jaren samen zouden zitten, had meneer Hoogendoorn niet gedacht. “Tijdens onze eerste dagen op de Technische Hogeschool Delft was er een samenkomst bij de Westerkerk. Ik zag haar in de verte praten met een schoolgenoot van mij. Het was mooi weer. Zonnig. Maar zij zag mij niet staan hoor”, grapt hij.
Toch vonden ze elkaar, trouwden en kregen drie dochters die allen afstudeerden aan de TU Delft. Met kleinzoon Simon Gebraad zet de lijn zich voort. Hij zit in zijn tweede jaar industrieel ontwerpen en is lid van studentenvereniging Civitas Studiosorum Reformatorum (C.S.R.). De vereniging die zijn opa en oma nog hebben helpen oprichten.
Dat zat zo: “Mijn vrouw en ik waren vroeger beide lid van S.S.R. Delft, maar ontevreden met de gang van zaken daar”, vertelt opa Klaas. “Met dertig man richtten we C.S.R. op. Al in het tweede jaar verdubbelde het aantal leden zich.” Nu zijn het er volgens Simon ruim driehonderd.
Oma Maartje was behalve lid van C.S.R. actief bij de Delftsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging (DVSV), de vrouwelijke tak van het Delftsch Studenten Corps. “Daar aten we vaak samen, want zelf koken was toen onmogelijk. Je woonde bij een hospita en had geen keuken.”
Bij DVSV had ze nauw contact met nationale én internationale studenten. “Er waren meisjes uit het huidige Indonesië, de enige buitenlandse studenten in mijn omgeving.” Dat is nu wel anders, zegt kleinzoon Simon. “Het verschilt per vak, maar ik denk dat bij driekwart van de vakken internationale studenten zitten.”
Ook het aantal vrouwelijke studenten was destijds op twee handen te tellen. Opa: “Bij elektrotechniek waren geen vrouwelijke studenten. Er waren er überhaupt weinig in Delft. We hadden zes meisjes in het hele jaar. Oma: “Eén bij civiel, twee bij natuurkunde en drie bij bouwkunde.”
Ze glimlacht. “Ik ervaarde dat nooit als vervelend, heb fijne colleges gekregen en nooit problemen gehad. Vroeger was het natuurlijk geen gewoonte dat meisjes studeerden, nu zijn op sommige faculteiten de vrouwen in de meerderheid.” Simon knikt. “Bij mij is het nu fiftyfifty, maar bouwkunde heeft volgens mij meer vrouwen dan mannen.”
Waar zijn opa en oma nog les kregen in barakken op de Jaffalaan, zit Simon daarentegen in grote collegezalen waar hoogleraren hun kennis overbrengen met behulp van powerpointpresentaties. Vragen stellen mag tussendoor of in de pauzes.
“Dat deden wij vroeger niet hoor”, reageert oma. “Tijdens de les luisterde je en nam je over wat op het bord werd geschreven.” Met krijt, dus de aantekeningen moesten op papier staan voordat ze werden uitgewist.
Gelukkig had Simons oma een ijzeren discipline, vertelt opa Klaas. Hij leende dictaten van haar. “Ze had een voortreffelijke stijl van noteren.” Oma begint te blozen. “Iemand moest het overnemen van het bord.”
Eén ding blijft hetzelfde: de spanning als docenten tentamencijfers bekendmaken. Simon vindt al zijn cijfers online, opa en oma keken vroeger op openbare lijsten in de faculteit. “Bij mij op het Mijnbouwplein had je een halletje naast de portier waar iedereen stond”, vertelt oma. “Ik kon er niet bij. Professor Druyvesteyn - een hoogleraar van niveau volgens Klaas - zag dat ik het niet kon zien en zei: ‘Juffrouw Van Asperen heeft een zeven’.” Ze lijkt er nóg trots op.