China gaat zijn klimaatuitdagingen te lijf met een nationaal programma om buitenruimtes adaptief te maken. Het zogenoemde ‘Nationale Sponssteden Programma is een goede stap vooruit, constateert promovendus Meng Meng, maar vergt ook aanpassingsvermogen van overheden en instituties.
Voor de deltaregio rond Guangzhou waarop de focus ligt in het onderzoek van Meng Meng is verbetering van de overstromingsbestendigheid van levensbelang. In en rond de miljoenenstad wonen zo’n 64 miljoen mensen. Zij krijgen onvermijdelijk natte voeten als de zeespiegel verder stijgt en extreem weer zich vaker voordoet. “Maar om de weerbaarheid tegen overstromingen te vergroten moeten eerst gunstige institutionele omstandigheden worden gecreëerd”, vat Meng de uitkomst van onderzoek samen. “Anders wordt het moeilijk om nieuwe ruimtelijke strategieën te implementeren.”
Dat is alleen eenvoudiger gezegd dan gedaan. Uit historisch onderzoek dat hij deed naar de periode van 1920 tot 2010 blijkt dat waterveiligheid in China altijd een zaak was van ingenieurs. Zij zorgden door aanleg van dijken, rioleringen en gemalen voor beheersing van de dreigingen vanuit zee en rivier. Stedenbouwkundigen droegen weinig bij, zij ontwierpen hun sterk verdichte steden alsof er geen overstromingsdreiging kon bestaan. Terwijl klimaatverandering de kans daarop juist steeds groter maakt.
Het recente uitrollen van het ‘Sponsstad’ programma dwingt tot verandering van die strategie. Dit model staat voor versterking van de ecologische infrastructuur, behoud van wetlands en groenzones en inrichten van waterbuffers. Het is erop gericht om steden aantrekkelijker te maken.
Schot in de zaak
Inmiddels zijn in tientallen steden proefprojecten gestart, met wisselend succes. Het bouwen van sponssteden vereist grote investeringen, maar daar is niet altijd genoeg geld voor beschikbaar. Daarnaast is er een institutioneel probleem: instanties zijn niet berekend op gemoderniseerde, dynamische planningssystemen en gebruik van geavanceerde technieken om overstromingen te voorspellen. Kennis ontbreekt en besluitvorming verloopt veelal nog steeds op de ouderwetse ‘verticale’ manier. Resultaat is dat veel stedenbouwkundige planners op de oude voet doorgaan.
In Guangzhou zorgt overheidssteun voor enige vaart bij de realisatie van het lokale Sponge City Plan (2017), blijkt uit Mengs onderzoek. Een speciaal onderwerpplan en horizontale samenwerking tussen de planning- en waterbeheersectoren resulteren in meer geïntegreerde stedenbouwkundige planvorming. Er moet daardoor meer ruimte ontstaan voor goede afwatering, slimme zonering, verbetering van de groenblauwe infrastructuur en – zonodig - aanleg van fysieke overstromingsbarrières in droge gebieden. Daardoor zijn gebieden duidelijk beter voorbereid op extreme weersomstandigheden.
Toch ziet Meng ondanks de verbeteringen ook hier nog veel “institutionele” drempels. Dat heeft te maken met de organisatiestructuur en de spelregels. Er is groeiende overeenstemming dat ruimtelijke planning anders moet, maar de invloed op de beleidsvorming hapert nog.
Wat er dan anders moet? Procedures moeten op de schop en de financiering van het klimaatbeleid moet beter. Maar er is ook mentaliteitsverandering nodig, concludeert hij uit antwoorden van respondenten. Lang niet iedereen gelooft ten diepste dat een nieuwe aanpak kan helpen. “Het veranderen van de regels is slechts het begin”, zegt Meng. “Mensen moeten ook begrijpen waarom planning anders moet. Daar ligt een taak voor het onderwijs.”