‘Individueel aandacht geven kan al lang niet meer’
Ir. Joris Melkert, docent en educational fellow bij Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek, werd op 7 november verkozen tot beste docent van de TU Delft 2019. “Telkens na een paragraaf houd ik een quizje waarbij studenten mogen stemmen op het lelijkste vliegtuig.”
Gefeliciteerd. Pal voor de uitreiking dacht u geen kans te maken.
“Statistisch gezien niet, nee. De kans is niet zo groot dat er twee jaar achter elkaar een winnaar is van de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. Ik had Jan Rots op de lijst van genomineerden zien staan en dacht dat hij het zou worden. Hij is een goede docent en heeft meer ervaring dan ik.”
Uw collega Calvin Rans was vorig jaar docent van het jaar. Wat is het geheim van docenten luchtvaart- en ruimtevaarttechniek?
“Ik weet dat hij een goede docent is. Drie jaar geleden heb ik samen met hem een van onze struikelvakken aangepakt: structural analysis and design, voor studenten een soort horrorvak. Toen een van de vorige docenten wegging, bleken Calvin en ik onafhankelijk van elkaar geroepen te hebben dat we dat vak wilden geven, om het probleem uit de wereld te helpen.”
Wat hebben jullie gedaan?
“Ik vroeg om een overzicht van de leerdoelen, maar dat ontbrak. Calvin en ik waren betrokken bij de derdejaars bachelor eindoefening, een ontwerpoefening, en hadden beiden ervaren dat studenten daar veel moeite mee hadden. Ze konden rekenen aan een constructie, maar wisten niet hoe ze die moesten ontwerpen. We hebben het vak in twee delen gesplitst en gaven meer voorbeelden over ontwerpen vanuit het niets. Daarna begonnen we met zes vrijwillige workshops van elk twee uur op vrijdagmiddag. Studenten die daar aan deelnemen hebben een hogere kans het tentamen te halen.”
Welke docent heeft u geïnspireerd?
“Een heel goede docent was professor Hans Wittenberg. Die had echt de gave van doceren. Zoals hij zijn lessen opbouwde en afleidingen netjes met het krijtje op het bord schreef: een rasdocent.”
Hebt u dingen van hem overgenomen?
“Een paar van zijn grapjes. We hadden destijds twee krijtborden, als het voorste bord vol was, schoof je dat omhoog en kon je het bord daarachter gebruiken. Die palen waren alleen niet zo hoog zodat je op het achterste bord steeds lager moest schrijven. Wittenberg zat op een geven moment op zijn knieën formules uit te schrijven en zei: ‘deze formule is zo mooi, daar moet je voor knielen’. ” (Lacht) “Af en toe gebruik ik die grap. Hij had ook een speciaal krijtjasje, want soms kwam hij onder het stof die collegezaal weer uit.”
Hoe houdt u studenten bij de les?
“Bij het eerstejaars vak dynamica deed ik dat met twee extra’s. Allereerst door tussendoor kleine meerkeuzevragen te stellen. Digitaal. Actief meedoen is voldoende voor een kwart bonuspunt. Het gaat mij om de feedback: studenten weten hierdoor waar ze staan en ik kan zien of ze de stof hebben begrepen. Het tweede is: de ugly aircraft competition, een idee dat ik ooit heb gestolen van een Franse testvlieger die een saai verhaal moest houden. Telkens na een paragraaf houd ik een quizje waarbij studenten mogen stemmen op het lelijkste vliegtuig. Ik heb er veertig uitgezocht. In het kwartaal daarna geef ik het vak vliegtuigontwerpen. Een van de dingen die je daarbij moet leren is naar vliegtuigen kijken. Waarom zit het onderstel daar? Waarom is die vleugel zo groot? Door in die reeks van veertig lelijke vliegtuigen telkens wat te vertellen over zo’n toestel bereid ik ze voor op dat vak.”
U begeleidt masterstudenten bij de bouw van een tweepersoonsvliegtuig. Waarom?
“Ik doe dat met mijn education fellowship (een TU-beurs voor onderwijsinnovatie, red.). Vroeger zagen we veel nieuwe vliegtuigtypen op de markt komen. Later werden vliegtuigen complexer en gingen ontwikkelingen langzamer. Nu zie je maar weinig nieuwe typen, maar wel een enorme groei. Het goed produceren van vliegtuigen wordt belangrijker. Dat betekent dat je ingenieurs moet hebben die dat kunnen aansturen. Daarom zijn we met een bouwpakket voor een tweepersoons vliegtuig een ‘vliegtuigfabriekje’ begonnen waarin we alles doen zoals in een normale vliegtuigfabriek. Alles is gecertificeerd: staf, materialen, ontwerp, documentatie, gereedschappen en opleidingen.”
Wat vinden de studenten van die fabriek?
“Ik had verwacht dat het storm zou lopen, maar dat viel een beetje tegen. De studenten die meedoen zijn ongelofelijk enthousiast, maar je merkt dat ze een beetje aanhikken tegen het feit dat ze voor het eerst verantwoordelijkheid moeten nemen. Er gaat iemand dood als het fout gaat, om het maar zo te zeggen. Het is voor het eerst dat ze daarmee worden geconfronteerd.”
U geeft een stuk of zes vakken, begeleidt afstudeerders, coördineert het bachelor eindproject en zit in allerlei verenigingen en besturen. Daarnaast zat u aan één van de ‘klimaattafels’ voor het Klimaatakkoord, geeft u in de media vaak duiding en hebt u volgens studenten ‘altijd tijd voor een praatje’. Waar haalt u de tijd vandaan?
“Het komt zelden voor dat ik hier vóór 20.00 uur weg ga. Ik zeg altijd: ik werk halve dagen, van 9 tot 21 uur. Daar kun je gewoon aan wennen, hoor. Ik heb geen vrouw en kinderen, dus dat scheelt.”
Hoe is de onderwijskwaliteit tegenwoordig te handhaven?
“We hebben een numerus fixus van 440 maar in deze doos (hij wijst naar een doos vol tentamens, red.) zitten alleen al 480 tentamens van de eerstejaars studenten.”
Is de grens bereikt?
“Op zekere momenten wel. Individueel aandacht geven kan al lang niet meer. Voor mij is de grootste angst dat we ieder jaar opnieuw overwegen wat we gaan doen met het onderwijs. ‘Het is druk en we moeten ook nog onderzoek doen dus laten we er een beetje afhalen. Niks aan de hand.’ En volgend jaar weer en het jaar daarop nogmaals. Je loopt het risico dat je vijftien jaar later terugkijkt en denkt: hoe hebben we het zover kunnen laten komen?”
‘Vliegen is het nieuwe roken’ en we kennen allemaal de term ‘vliegschaamte’. Wat doet u daarmee in uw onderwijs?
“Dat is de uitdaging van de toekomst. Het slechte nieuws is dat er geen gemakkelijke oplossing is. Je kunt niet zomaar een paar accu’s in vliegtuigen zetten. Het goede nieuws is dat we veel kunnen doen. Het echte spanningsveld is dat vliegtuigen aan de ene kant beter worden en de CO2-uitstoot met ongeveer een procent per jaar afneemt, maar dat de luchtvaart met vijf procent per jaar groeit. Het tweede probleem is dat er hoge omzetten worden gemaakt, maar de winst klein is. De nettowinst op een ticket is wereldwijd minder dan een tientje. Dan heb je weinig ruimte om te innoveren.”
Hoe breng je dat in balans?
“Er is geen magische oplossing. Je moet het hebben van meer onderzoek en ontwikkeling. Investeringen zijn nodig. De vliegtaks die gaat komen, zou een innovatietoeslag moeten zijn. We zullen sneller nieuwe vliegtuigen moeten introduceren, want die zijn schoner, stiller, zuiniger én daarmee goedkoper.
We moeten kijken naar alternatieve brandstoffen, stoppen met omvliegen en overgaan naar één luchtruim in Europa. Met dat laatste is nog ergens tussen de vijf en tien procent besparing te behalen. Het is politieke onwil dat we dat niet doen. Ik vind dat een schande. Er zal meer wet- en regelgeving en sociale druk moeten komen. Het is het mooiste als op korte termijn die groei eraf gaat, dan kunnen we het weer een beetje bijbenen met de innovaties. Dat betekent wel dat je goed opgeleide mensen moet hebben die ook nog eens duurzaam denken.”
Hebt u tips voor andere docenten?
“Ga eens kijken bij collega's. Dat heb ik in het verleden gedaan bij Wubbo Ockels. Er zijn hier veel goede docenten. Van Calvin Rans kun je ook veel leren.”