Sloppenwijken lijken vaak chaotisch van opzet, maar hebben meestal één ordenende factor: arbeid. Stedenbouwkundig ingrijpen is zelden succesvol als de ontwerper daar geen rekening mee houdt, ontdekte promovendus Ana Rosa Chagas Cavalcanti in de Braziliaanse favelas.

Zelfgebouwde winkel voor het verkopen van sururu schelpen aan de grens van de favela. © 2008 Ana Rosa Chagas Cavalcanti

De favela Sururu de Capote in de Noord-Braziliaanse stad Maceió bestaat voornamelijk uit huisjes van golfplaat en afvalplastic. De leefomstandigheden van de 2500 inwoners zijn weinig benijdenswaardig. Ze moeten het doen met open riolen en minimale sanitaire voorzieningen. Alle reden dus voor de lokale overheid om tot een fikse ingreep te besluiten. Enkele jaren geleden liet het gemeentebestuur een complex met sociale woningen op een strook land tegenover de favela bouwen en eentje twintig kilometer verderop. “Dat leverde hygiënische, gestandaardiseerde appartementen op met tuintjes”, vertelt Chagas. “Heel netjes, maar dat was niet wat ze nodig hadden. De 'refavelisering' begon kort nadat de bewoners waren verhuisd.”Chagas, die zelf een jaar in de sloppenwijk woonde, zag hoe de bewoners tegen hun nieuwe woning schuurtjes bouwden of begane grondverdiepingen openbraken. Een flink deel van de bewoners die plots aangewezen waren op de bus keerde zelfs definitief terug naar hun krot in de favela. Waarom? Omdat ze voor hun overleven aangewezen waren op hun werk in de favela.

Logica
In haar promotieonderzoek ‘Urban informality shaped by labour: Addressing the spatial logics of favelas’ gebruikt Chagas de favela in Maceió als voorbeeld voor een breder probleem. Stedenbouwers verdiepen zich te weinig in de achtergronden van mensen voor wie zij ontwerpen, constateert ze. “Ze moeten eerst doorgronden welke logica verborgen ligt achter de manier waarop de ruimte is gevormd. Anders maak je nooit een succesvol ontwerp voor de bewoners.” 

In het geval van Sururu de Capote hadden de ontwerpers over het hoofd gezien dat het overgrote deel van de bewoners de eindjes aan elkaar knoopt door werk in de visserij. Zo'n tachtig procent is visser of houdt zich bezig met het koken en verwerken van ‘sururu’ – een tweekleppig weekdier. De lay-out van de huizen en het stratenplan van de favela is dusdanig opgezet dat de vangst zo snel mogelijk naar de verwerkingsplaatsen kan worden vervoerd en vandaar naar verkooppunten aan de rand van de favela. Eromheen zijn kleine winkeltjes ontstaan, zoals kruidenierszaken en kapperssalons. Het blok met sociale woningen dat als vervanging werd gebouwd stond haaks op het rechte stratenplan. Bedrijfsruimtes op de begane grond ontbraken, bewoners konden er dus niet met hun sururu of winkeltjes terecht. “Mensen verliezen door die misser niet alleen hun bron van inkomen, maar ook hun gevoel van zelfwaarde”, zegt Chagas. “Want dat is wat werk hen geeft.”

Na vergelijking met de praktijk in andere favelas –  Maceió alleen heeft er al 179 -  constateert Chagas dat ontwerpers te ‘technocratisch’ te werk gaan in sloppenwijken. Veel hedendaagse ideeën over woningbouw stammen uit het tijdperk van grootschalige industrialisatie in de westerse samenleving. Een erfenis van het modernisme is de compartimentering van stedelijke functies. En dat past bar slecht bij de favelas in Brazilië, stelt ze. “Ideeën over sociale woningbouw zijn rigide, er is sprake van een soort indoctrinatie tijdens de opleiding”, vindt Chagas. “Ik pleit voor gemengde programma’s waarin het leven van de bewoners centraal staat. Werk zou daarin een huisvestingsrecht moeten zijn.”

Gepubliceerd: september 2019