Transformatie van industrieel erfgoed vereist grondig onderzoek naar bouw- en gebruiksgeschiedenis en een kaart met alle waardevolle details. Zonder dat gaat teveel verloren bij herontwikkelingen, concludeert Kees Geevers in zijn promotieonderzoek. Hij pleit voor nieuwe richtlijnen.
Het machtige Eindhovense industriecomplex Strijp-S (27 hectare) van Philips is hoofdonderwerp van Geevers’ onderzoek. Hier startte de elektronicafabrikant honderd jaar geleden zijn eerste gloeilampenfabriek. De inmiddels verlaten gebouwen krijgen nu nieuwe functies, maar daarbij blijft niet elk waardevol historisch detail behouden. “Zonder een duidelijke historische onderlegger is het lastig te zien voor een transformatiearchitect wat wel en niet moet worden behouden”, zegt Geevers. “Van de gecompartimenteerdheid van Strijp S is bijvoorbeeld weinig terug te vinden na de transformatie. Dat is jammer.” Het herontwikkelingsontwerp voor het Philips-complex is gemaakt vóór de studie naar de historische waarde van het ensemble van gebouwen. Dat zou structureel anders moeten, is een van de stellingen in zijn proefschrift ‘Stedenbouwkundige Waardestelling van Industrieel Erfgoed’.
Strijp S is een typisch voorbeeld van een geïntegreerde industrieel complex. Het had bijvoorbeeld een eigen glasfabriek, plaatwalserij en elektriciteitsopwekking en groeide uit tot een productielocatie voor talloze elektrische apparaten. Het was ook een zogenoemde ‘company town’, met eigen woningen, onderwijs- en sportvoorzieningen.
Geevers bracht de geschiedenis van Strijp S in beeld in samenhang met de architectonische en stedenbouwkundige verwezenlijking ervan. Die is, met zijn daglichtfabrieken, uniek voor Nederland. “De architectuur was even innovatief als de grondhouding van het bedrijf. Dat is in het hele complex te zien.”
Elders in Europa zijn wel soortgelijke voorbeelden te vinden. Bijvoorbeeld in de Tsjechische stad Zlín, waar schoenenfabrikant Thomas Bat’a een complex met honderd daglichtfabrieken bouwde. Bij vergelijkend onderzoek tussen de twee grootschalige complexen ontdekte Geevers verregaande verwantschap. Niet alleen zijn beide door Amerikaanse voorbeelden geïnspireerd. Bat’a bouwde in de jaren twintig ook een Nederlandse satelliet in Best vlakbij de Philips-vestiging. Beide ondernemersfamilies kenden elkaar. Dat is voor Geevers mede reden om aan te nemen dat ze elkaar hebben beïnvloed. Hij concludeert dat ook uit een architectuurhistorisch verband tussen Zlín en het door Tony Garnier in 1904 ontwikkelde plan voor een Cité Industrielle in Lyon. Bat’a kopieerde dat concept bijna letterlijk in zijn thuisbasis in Tsjechië. Elementen ervan zijn weer terug te vinden in Strijp S.
Geevers gebruikte de referentiecasus Zlín voor een waardestelling voor Strijp S en ontwikkeling van een waardekaart voor de stedenbouwkundig ontwerper. Hij beschrijft in zijn proefschrift ook nieuwe onderzoeksmethoden voor waardestelling van industrieel erfgoed. Als de Rijksgebouwendienst daartoe opdracht geeft, is de volgende stap het schrijven van nieuwe richtlijnen.
Gepubliceerd: augustus 2014
Meer informatie
- Proefschrift 'Stedenbouwkundige waardestelling van industrieel erfgoed'