Steeds meer gebouwen in Europa lopen schade op door optrekkend vocht. Het probleem wordt met diverse middelen bestreden, maar die zijn lang niet allemaal effectief. De faculteit Bouwkunde startte daarom met de Rijksdienst Cultureel Erfgoed en Italiaanse en Belgische partners het onderzoeksproject “EMERISDA - Effectiveness of methods against rising damp in buildings: European practice and perspective”. Dat moet leiden tot bundeling van de gefragmenteerde wetenschappelijke kennis.
NWO geeft een financiële bijdrage van €50.000,- voor het onderzoek, als impuls voor de internationale samenwerking voor behoud van cultureel erfgoed. Monumenten hebben vaak te maken met optrekkend vocht in wanden, omdat ze een gemetselde fundering hebben. Door capillaire werking kruipt het vocht omhoog waardoor schimmels en vochtplekken ontstaan. “Maar in gebouwen met betonnen funderingen komt het ook steeds vaker voor, vooral bij slechte waterafvoer. De breedte van het probleem neemt dus toe”, zegt Rob van Hees, hoogleraar Conserveringstechnieken. Namens de faculteit Bouwkunde van de TU Delft runt hij het project met Barbara Lubelli.
Bestrijding van optrekkend vocht in muren gebeurt met injecties, ventilatiesystemen en mechanische onderbreking. Die blijken echter lang niet altijd te werken. Bijvoorbeeld omdat het injecteren van chemicaliën onder zeer vochtige omstandigheden volstrekt anders kan uitpakken dan onder droge omstandigheden. Experimenten met reversibele technieken als ‘actieve elektrokinese’ blijken ook niet altijd betrouwbaar. Klimaatverandering kan zorgen voor nog meer problemen met vochtindringing in gebouwen. Een hogere zeewaterspiegel zorgt voor landinwaarts trekken van zoutwater. Zout kan fungeren als een soort bruggetje voor optrekkend vocht. De Italiaanse partners in het EMERISDA-project zijn al bekend met dit probleem. Vooral de stad Venetië heeft te maken met extra vochtindringing als gevolg van toevloed van zoutwater door hoge getijden.
De komende drie jaar gaat het onderzoeksproject de in Europa gebruikte technieken en kennis inventariseren. Doelstelling is het verschaffen van wetenschappelijk inzicht in de vraag welke methoden effectief zijn en hoe ze moeten worden ingezet. Het moet uitmonden in een praktijkrichtlijn voor restauratiearchitecten. In het onderzoekstraject staat een aantal case studies op het programma.
Behalve de TU Delft en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed zijn Belgische partners (BBRI/WTCB) en Italiaanse partners (CNR-ISAC, Ca’ Foscari University, MEDIngegneria, Restauri Speciali, Diasen) betrokken.