Polycentriciteit is de afgelopen decennia gepredikt als middel om metropolen efficiënter te maken, maar empirische onderbouwing daarvoor ontbrak. Promovendus Jaume Masip-Tresserra ontwikkelde rekenmethoden om de effecten ervan in kaart te brengen. Zijn conclusie: ruimtelijke integratie met omliggende centra en goed openbaar vervoer zijn doorslaggevend.
Agglomeratievoordelen staan centraal in 75 procent van alle hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingsplannen in stedelijke regio's in OESO-landen. Het Barcelona Metropolitan Territorial Plan (BMTP) 2010, waarop Masip-Tresserra inzoomde bij zijn onderzoek, is er een voorbeeld van. De Catalaanse hoofdstad plus de omringende zeven stedelijke centra beoogden met dit veelomvattende plan een stedelijk netwerk te ontwikkelen dat de regio economischer sterker en milieuvriendelijker zou maken en die de competitiekracht met andere Europese regio’s zou versterken. “Alleen gebeurde dat zonder onderzoek naar de meetbare effecten; er is niet vastgelegd hoe de regio door het plan veranderde. Mijn promotieonderzoek geeft de onderbouwing en handvatten om daar al in de planningsfase duidelijkheid over te krijgen.”
De promovendus van OTB ontwikkelde eerst een nieuwe methode om vast te stellen wat eigenlijk een centrum is. Daarvoor bekeek hij niet alleen inwonersaantallen en onderlinge afstanden tussen stedelijke centra, maar bracht hij ook het reisgedrag van individuele inwoners in kaart van begin- tot eindpunt. Verder onderzocht hij de reden waarom inwoners in de auto, trein of bus stapten.
Masip-Tresserra gebruikte geavanceerde rekenmethoden, zoals 2SLS (two-stage least squares) en meerlaagse modellen voor regressieanalyse, om de verzamelde gegevens te vertalen naar een bruikbaar model voor architecten, planners en beleidsmakers.
Belangrijke conclusies is verder, dat polycentriciteit vooral zorgt voor betere prestaties van een gebied door de grote invloed op het reisgedrag. De nabijheid van een stedelijk centrum spoort inwoners aan eerder duurzame vormen van transport te pakken, zoals de metro of de fiets. Dat betekent dus ook dat de CO2-uitstoot per inwoner naar beneden gaat.
Afstand blijkt overigens niet alleen doorslaggevend, het gaat vooral om het soort interactie. De aanwezigheid van bedrijvigheid is bijvoorbeeld belangrijker voor de centrumfunctie dan de hoeveelheid mensen die ergens woont.
Grote vraag is hoe dergelijke bevindingen zijn te vertalen in beleid. Masip-Tresserra formuleerde in zijn proefschrift een aantal richtlijnen waarmee planners en architecten de potentiële voordelen van polycentriciteit maximaal kunnen uitbuiten. Belangrijk is in de eerste plaats versterking van de complementariteit van verschillende centra in een stedelijk gebied. Het is slim om economische sectoren en beroepen te spreiden en ze concentreren in compacte steden en rond knooppunten van vervoer. Daarnaast pleit hij voor ontwikkelen van efficiënte openbaar vervoersnetwerken tussen stadscentra en omringende steden, want zonder goed openbaar vervoer blijven agglomeratievoordelen achter. Verdichting en bevordering van OV-gerelateerde ontwikkelingen in omliggende steden biedt de inwoners van die gebieden ook meer kansen te profiteren van de agglomeratievoordelen. Toegang tot onderwijs, voorzieningen en goede huisvesting zijn ook van groot belang, maar bleven buiten beschouwing in zijn promotieonderzoek. Masip-Tresserra: "Dat is een onderwerp voor vervolgonderzoek, mijn promotie is geen eindpunt."
Omvang is niet het enige dat telt, blijkt uit het promotieonderzoek. Een centrum in een stedelijke regio werpt ook een ‘ruimtelijke schaduw’ over zijn omgeving. “De competitiekracht van een dergelijk centrum is zo sterk dat je in steden eromheen relatief weinig bedrijven en stedelijke ontwikkeling zult zien.”