Oorlogen, aanslagen en rampen waarbij veel slachtoffers te betreuren zijn, worden in veel gevallen herdacht met een monument. Melancholie vertalen in de architectuur vereist speciale gevoeligheid van de ontwerper, constateert Sabina Tanović in haar promotieonderzoek Memory in Architecture.
Iets moois maken ter herinnering van een vreselijke gebeurtenis is een ontwerpopdracht die met geen andere is te vergelijken. “Het is een opgave met een Januskop”, zegt Sabina Tanović. “Niet alleen omdat schoonheid en verschrikking bij elkaar worden gebracht, maar ook omdat het een politieke boodschap bevat. Slachtoffer en dader kijken totaal anders aan tegen datgene wat wordt herinnerd. Dat is altijd basis voor een interessante opgave.”
“Melancholie vereist speciale gevoeligheid”
Het monument voor slachtoffers van het beleg van haar geboortestad Sarajevo (1992-1995) is er een pakkend voorbeeld van. Terwijl de stad een plaats van contemplatie voor haar duizenden doden wilde, werd elders in Bosnië ontkend dat er een massaslachting had plaatsgevonden. Tanović constateert dat gedenktekens worden gezien als plaatsen van contemplatie en genezing voor nabestaanden. En dat het een diep menselijk verlangen is om daarvoor een architectonische uiting te gebruiken.
"Monumenten representeren een strijd tussen goed en kwaad”
Door de jaren heen zijn er grote verschuivingen te zien in de manier waarop dat gebeurt, blijkt uit vergelijkend onderzoek dat ze deed naar een groot aantal West-Europese monumenten. De miljoenen slachtoffers van de loopgravenstrijd van de Eerste Wereldoorlog zijn vooral herdacht met lange namenlijsten van gesneuvelden – een herdenkingsvorm die later van invloed was op de vormgeving van het Vietnam Memorial (Washington DC). Hoe anders gebeurt dat een eeuw later: de architecten van het M11 monument in Madrid – ter nagedachtenis aan de aanslagen van 2004 – bedachten juist een ‘plaats van afwezigheid’, die alleen van binnenuit is te bekijken. Herdenking van wreedheden uit de Tweede Wereldoorlog vereiste andere middelen. In monumenten is dit vooral gerepresenteerd als een strijd tussen goed en kwaad. De stroming van de ‘tegen-monumenten’ die in de jaren tachtig opkwam gebruikte andere, meer artistieke middelen voor herdenking. De zinkende zuil die Jochen Gerz bedacht als Monument tegen het Fascisme is er een voorbeeld van. Het verwijst ook naar een ander aspect dat in monumenten zichtbaar is: dat van heling en verzoening. Voorbeeld daarvan is ook het internationale gedenkteken dat in 2014 bij monument Notre Dame de Lorette werd opgericht. Daarmee werd het Franse Verdun honderd jaar na de start van de Eerste Wereldoorlog een plek voor gezamenlijke herdenking.
Notre Dame de Lorette is een van de vijf casestudies die Tanović uitvoeriger onderzocht. Op basis van historisch onderzoek en interviews met architecten en medewerkers van herdenkingscentra constateert ze dat uitwerking van gedenktekens van ontwerpers een groot inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt. “De ontwerper moet erin slagen ‘stille’ kennis te verwerken om op te roepen wat mensen ervaren bij een herinnering.” Dat kan heel lastig zijn, bleek bijvoorbeeld in Berlijn bij de jarenlange discussie over oprichting van een Holocaust-monument. Het uiteindelijke ontwerp van 2711 in hoogte variërende betonblokken is zelfs nu nog omstreden, bijvoorbeeld omdat het populair is als kinderspeelplaats. Tanović: “De discussie die het oplevert kan bijdragen aan het helingsproces. En daar gaat het uiteindelijk om.”