Architectonische ontwerpen zijn vaak beïnvloed door geformaliseerde machtsverhoudingen, 'biomacht' zoals filosoof Michel Foucault het noemt. Maar een architect die tot schoonheid wil komen, moet regels verwerpen en “lichtvoetigheid” cultiveren, zegt filosofe Karan August in haar promotieonderzoek.
In haar dissertatie "Building Beauty: Kantian Aesthetics in a Time of Dark Ecology" staat schoonheid centraal. Althans, het concept schoonheid zoals filosoof Immanuel Kant dat omschrijft. De mensheid heeft het milieu waarin ze leeft grondig bedorven en er lijkt weinig uitzicht op ingrijpende verbetering binnen afzienbare termijn. En toch, zegt Kant, moeten we streven naar schoonheid, omdat dat het aan de basis ligt van onze levensstijl. Dit uitgangspunt past August toe op architectuur en publieke ruimte. “Mijn pleidooi is niet pragmatisch bedoeld, mooie gebouwen leiden niet tot verbetering van de wereld waarvan we een bende hebben gemaakt. Maar we moeten toch met zorg handelen, want daarin ligt de kern van ons bestaan.” Kort gezegd: de schoonheid van architectuur kan bijdragen aan het welbevinden van een individu. Kant legt uit hoe.
August kwam in contact met zijn filosofie tijdens haar studie filosofie aan University of California, Berkeley. Na haar studie vertrok ze naar Nieuw-Zeeland voor een leerlingschap in tuinieren. Al gauw constateerde ze dat ontwerpen van ruimtes veel grotere impact heeft dan onderhoud ervan. Daarom keerde ze terug naar de academische wereld: de architectuurtheorie.
In Delft bestudeerde ze het werk van de Franse filosoof Michel Foucault. Die constateert op basis van geschiedenisstudie dat de mens in het gareel wordt gehouden door machtspolitiek. Niet alleen van staatswege opgelegde regels houden hem onder de duim, ook moderne wetenschap en technologie dragen daaraan bij. De Duitse filosoof Kant stelt daar tegenover dat we onze ketenen af moeten werpen en ‘valse voogdij’ moeten verwerpen. En wel door cultivatie van het zelf. Hoe je dat doet? Door valse kennis te verwerpen en door de wereld fris te benaderen, niet vanuit vooraf bepaalde concepten of restricties.
Architecten die vanuit die grondhouding werken, kunnen “lichtvoetigheid” ontwikkelen. Of, zoals August het omschrijft, “hun esthetische gevoeligheid voor materiële aanwezigheid”. Voorwaarde is uiteraard dat architecten de kans krijgen voor uitvoering van hun ideeën. En dat is lang niet altijd het geval. Een voorbeeld van slechte architectuur – “bepaald door biopower” – is wat haar betreft het Londense Tate Modern (“geweldig ontwerp, maar kapotgemaakt door een begeleidingscommissie die alle schoonheid wegsneed door hiërarchische machtsrelaties te manifesteren”). Voorbeeld van een gebouw dat sublieme vergezichten opent is wat haar betreft Tadao Ando’s museum Chichu (Naoshima, Japan). Een architect die in staat is een dergelijk gebouw te ontwerpen, creëert een schoonheid die is geworteld “in een oerrelatie die mensen al dan niet kunnen herkennen”, stelt August. “Een dergelijke architect kan gebruikers in staat stellen hun eigen lichtvoetigheid te cultiveren. Ruimte kan op die manier zorgen voor een positieve feed-back.”