Als de publieke ruimte de plek is voor uitwisseling van ideeën, rust op architecten en stedenbouwers een grote verantwoordelijkheid. Want hoe kan een democratie functioneren zonder ontmoetingsmogelijkheden? Zelfs in een wereld van 'gated communities' is er hoop, concludeert promovendus Hans Teerds na filosofisch onderzoek.
Het Amerikaanse 'enclavelandschap' lijkt frontaal te botsen met het Westerse democratische ideaal. In plaats van ruimte te bieden aan ontmoeting met 'de ander' is het (sub)urbane landschap in de VS gepokt met in zichzelf gekeerde gated communities, zakendistricten en winkelcentra. “De commercie heeft het voor het zeggen”, constateert Teerds. “Democratie begint met ontmoetingen op straat. Een samenleving waarin mensen langs elkaar leven leidt tot excessen.”
Voor die stelling leunt hij op het werk van de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt en van de Duitse filosoof Jürgen Habermas. Laatstgenoemde constateert in zijn werk 'Der Strukturwandel der Öffentlichkeit' (1962) dat de groeiende welvaart in de 18e en 19e eeuw enerzijds zorgde voor de opkomst van een mondige burgerij die in cafés, salons en via krant en romans ideeën uitwisselde. Debat resulteerde in gezamenlijke doelen en versterking van het politieke fundament voor de natiestaat. Maar gaandeweg raakte de publieke sfeer in verdrukking door de groeiende kracht van de commercie. De burger werd in de eerste plaats een consument, daarna pas een participant in het publieke debat.
'No trespassing'
Het Amerikaanse landschap lijkt een illustratie van de neergang van de publieke sfeer: het onbekende wordt buitengesloten. Als om parkjes en woonbuurten een hek staat met bordje 'No Trespassing', raakt het fundament van de democratie dan niet aangetast? Binnensteden ondergaan weliswaar een opleving als magneet voor de creatieve klasse, maar zijn door stijgende vastgoedprijzen voorbehouden aan een kleine, bevoorrechte groep.
In zijn promotieonderzoek 'At Home in the World. Architecture, the Public, and the Writings of Hannah Arendt' stelt Teerds de vraag wat architecten en stedenbouwers kunnen doen om die trend te keren. Niet veel, concludeert hij. Architectuur schept slechts de potenties voor een publieke ruimte die er toe doet. Het zijn de gebruikers die zich de ruimte toe-eigenen en tot publieke ruimte maken. En dat is mogelijk zelfs in hekwerkwijken, waar de architectuur de ontmoeting eerder verhindert dan ruimte biedt. Voor die opvatting grijpt hij terug op de visie die Hannah Arendt ontvouwt in haar werk The Human Condition (1958). Arendt kijkt niet naar het verschil tussen ‘collectieven’, maar vertrekt vanuit het verschil tussen individuen. Daarom is volgens Arendt de publieke ruimte per definitie een plurale ruimte: iedere persoon verschilt door ‘nature and nurture’. De openbare ruimte – zelfs die in enclaves – heeft de potentie die verschillen zichtbaar te maken.
Vuistregels voor vormgeving van de publieke ruimte heeft Teerds niet, maar hij komt wel tot een serie 'aanwijzingen'. Wie ontmoeting in de openbare ruimte wil stimuleren doet er goed aan het gemeenschappelijke zichtbaar te maken, en tegelijkertijd de grensovergangen te articuleren. Verder verdient het aanbeveling overlap te creëren tussen enclaves. Een verbindend fiets- of wandelpad kan wonderen doen. Is het misschien ook tijd voor een terugkeer van de 'zitkuil' van de jaren zeventig? Teerds: “Nee, maar het verdient wel aanbeveling om 'nabijheid' te creëren. Die visie kun je met een ruimtelijk element goed verbeelden.”