Strategische ruimtelijke planning is van groot belang voor steden en regio’s, maar is lang niet altijd effectief. Dat blijkt uit vergelijkend Europees onderzoek van promovendus Jan Vogelij. Zijn conclusie: het aloude Nederlandse ‘poldermodel’ is zo gek nog niet.
Steden of regio’s die mee willen in de vaart der volkeren, hebben alle belang bij een effectieve ruimtelijke strategie. Want die bepaalt mede hun concurrentiekracht en innovatieve vermogen. Maar succesvolle structuurvisies opstellen blijkt in de praktijk een hele kunst, want ze raken altijd aan een groot aantal belangen. Het vergt een creatieve speurtocht naar een gezamenlijk toekomstbeeld, stelt Jan Vogelij, die als directeur van stedenbouwkundig bureau Zandvoort veel Europese ervaring opdeed. “Mijn ervaring is: hoe opener het beslissingstraject, hoe groter de kans op succes.” Vogelij (1947) besloot er zijn promotieonderzoek aan te wijden. Daartoe selecteerde hij vijf strategische ontwikkelingsvisies in vier Europese landen, te weten Nederland (Drechtsteden), Italië (Bologna en Val Gardena), Schotland (Glasgow/Clyde Valley) en België (Meetjesland). Hij spitte beschikbare rapporten door en evalueerde de besluitvorming over de visie in elk project. Daarnaast had Vogelij interviews met zes tot acht direct betrokkenen van ieder project. Grote vraag: wat bepaalt of een besluitvormingsproces een effectieve visie oplevert?
Zijn onderzoek bevestigt dat een hiërarchische bestuurscultuur en nadruk op juridische aspecten haaks staan op een open ontwerpproces. In Bologna bijvoorbeeld ging het mis toen het stadsbestuur bereikbaarheid en openbaar vervoer uitsloten van de discussie. Met als gevolg dat dit structurele probleem niet werd aangepakt in het 'Piano Strutturale Comunale'. Een ontwerp van een professor uit Milaan (Gabellini) werd door de bevolking enthousiast onthaald en vlot goedgekeurd door de gemeenteraad. Maar het regionale planningssysteem vereist gelijktijdige goedkeuring van de visie en de bestemmingsplanregels. De juridisering die volgde zorgde ervoor dat het enthousiasme snel wegebde. Typerend, stelt Vogelij. “Als het zoeken naar betere mogelijkheden vooraf wordt uitgesloten, ontbreekt de open houding die tot nieuwe toekomstperspectieven kan leiden. Dan is de kans op succes gering, want je krijgt nooit alle partijen mee. Gedeeld eigendom en co-creatie van de visie zijn nodig voor maatschappelijk draagvlak.”
Het project Meetjesland – tussen Gent en Brugge – werd om andere redenen geen succes. Het enthousiasme waarmee maatschappelijke groeperingen aan de slag gingen, ging teloor doordat gemeenten het lieten afweten.
De subtitel van zijn proefschrift ‘Effective Strategy Making’ houdt een vuistregel in voor effectieve visievorming: “Co-designing Scenarios as a Tool for Strategic Planning”.
Duidelijk is dat de stedenbouwkundige als ruimtelijk ontwerper in strategische planvorming een belangrijke rol kan spelen. De stedenbouwkundige die belangen van alle betrokkenen meeneemt kan synergie creëren. “'Polderen' dus, zoals ingebakken in onze Nederlandse planningstraditie”, zegt Vogelij. “Geef alle betrokken het gevoel van co-auteurschap en je krijgt een langetermijnvisie die eigendom wordt van de maatschappij. Als dat lukt, blijkt het vaak ook eenvoudig om samen juridische klippen te omzeilen. Regels zijn hulpmiddelen, geen doelen op zich.”