Over de effecten van het binnenmilieu van gebouwen op gebruikers is veel bekend, en toch bouwen we nog steeds huizen en kantoren die de gezondheid schaden. Hoog tijd voor een geïntegreerde aanpak en voor meer aandacht voor het probleem in het onderwijsprogramma, stelt Philomena Bluyssen.
Studenten en onderzoekers van de TU Delft fungeren straks als proefkonijnen in haar onderzoek. Daarvoor is ze van plan om een ‘Senselab’ te bouwen waarin het mogelijk is omstandigheden na te bootsen die van invloed zijn op het binnenmilieu. “Zodat ze met hun eigen zintuigen kunnen ervaren hoe het is om te werken onder een bepaalde lichtinval, continue geluidhinder of bij tocht uit kieren en gaten”, zegt Bluyssen. Niet dat de gebruikers van de faculteit Bouwkunde onbekend zijn met die omstandigheden. In de huidige staat is het faculteitsgebouw wat haar betreft een perfect voorbeeld hoe het niet moet: enkel glas, geen ventilatie, tochtig, slecht geïsoleerd, slechte akoestiek.
Architecten, ingenieurs en wetenschappers werken al eeuwen aan optimalisatie van de individuele onderdelen van het binnenmilieu, zoals thermisch comfort of luchtkwaliteit. Vitruvius schreef in de eerste eeuw voor Christus al over het belang van met name de binnenluchtkwaliteit. Maar, zegt Bluyssen, het binnenmilieu is meer dan alleen de luchtkwaliteit en het is ook meer dan de som der delen. “Het inzicht van de laatste jaren is dat de beoordeling ervan vanuit de mens moet beginnen, niet vanuit slechts vanuit een handjevol richtwaarden.”
Zelf in een Senselab ondervinden wat de gevolgen zijn van een slecht binnenmilieu zou ook kunnen bijdragen aan een beter besef bij architecten van hun verantwoordelijkheden, denkt Bluyssen. “Gebouwen worden veel te weinig ontworpen vanuit het idee dat ze bestemd zijn voor mensen. Het gaat erom dat zij er gezond en comfortabel gebruik van kunnen maken. Dat zou iedere bouwkundestudent moeten leren.”
Dat laatste was voor haar de belangrijkste reden om na bijna 22 jaar onderzoekswerk bij TNO over te stappen naar de TU Delft. Vanuit haar leerstoel wil ze aanvullingen op het onderwijsprogramma bewerkstelligen. Die moeten ervoor zorgen dat architecten in hun opleiding leren ontwerpen in teamverband, vanuit integrale expertise. Dat is dringend nodig, want de toenemende interesse voor het binnenmilieu van de WHO en de Gezondheidsraad zal naar haar verwachting tot andere eisen gaan leiden.
Zwaarlijvigheid
Een slecht binnenmilieu kan oorzaak zijn van een groot aantal ziektes en aandoeningen. Nieuwe ontdekkingen in de natuurwetenschappen maakten rond 1900 verbetering van een aantal binnenmilieuaspecten mogelijk. Maar technologieën als kunstlicht, verwarming en koeling brachten ook ‘nieuwe’ gezondheids- en comfortproblemen met zich mee. De veteranenziekte bijvoorbeeld. Later, met de introductie van nieuwe bouwmaterialen, ontstonden eerst problemen met formaldehyde. In de tachtiger jaren werd het zogeheten zieke gebouwen syndroom (Sick Building Syndrome) bekend: slechte luchtkwaliteit in kantoren blijkt de prestaties van werknemers negatief te beïnvloeden.
Recent onderzoek wijst uit dat ook andere ziekten aan het binnenmilieu gerelateerd kunnen zijn. Het varieert van stress geïnitieerde klachten tot COPD (Chronische bronchitis en longemfyseem) en longkanker. Plastic in gebouwen bevat weekmakers en die kunnen de hormoonhuishouding in de war sturen. Zelfs zwaarlijvigheid kan verband houden met slechte binnenmilieu omstandigheden. Chronische stress door laagfrequent geluid tijdens de slaap kan mensen op lange termijn gezondheidsklachten geven zonder dat ze er erg in hebben.
Kortom, licht-, geluid- en luchtkwaliteit en thermisch comfort zijn mede bepalend voor de vraag of mensen zich gezond en prettig voelen in een gebouw. “Probleem is alleen dat we al die individuele factoren nu vooral bekijken vanuit de verschillende specialismen. En dat doen we wanneer het kwaad al geschied is, we blussen brandjes op componentenniveau” zegt Bluyssen. “Mijn onderzoek is gericht op het ontwikkelen van een geïntegreerde methodiek. Daarbij bekijken we de gebouwen, maar ook het gedrag en de behoeften van de persoon die zich erin bevindt.” Het moet uitmonden in ‘een scenariogerichte risicoanalyse’ van de gebouwde omgeving met de mens als uitgangspunt.