Maleisië is al geen kolonie meer sinds 1957, maar in de openbare ruimte is daarvan weinig te merken. Net als in de Britse tijd draait het in de stedenbouwkundige planning om beheersing van volksmassa’s, constateert promovenda Nurul Azlan. Hoog tijd dat ook de stedenbouwers onafhankelijk worden.
Toen Maleisische advocaten in 2007 een grote protestdemonstratie organiseerden, liep hun mars vast in regeringsstad Putrajaya. Er gaat een metro naar deze splinternieuwe overheidszetel ten zuiden van hoofdstad Kuala Lumpur, maar vanaf het metrostation is het vervolgens 40 minuten lopen naar het Paleis van Justitie. Bussen met de advocaten werden gestopt door de politie op meer dan een kilometer afstand van de Putrajaya Boulevard. Ze moesten de reis te voet vervolgen in de brandende tropenzon, de meesten in driedelig pak. De ongewone ruimtelijke inrichting maakte het protest voor juridische hervormingen dus veel minder groot dat het had kunnen zijn. “De stedenbouwkundige opzet van Putrajaya is een expressie van macht,” zegt Azlan. “Het is de taak van planners om dat democratischer te maken.”
Zelfs Kuala Lumpur, dat gevormd is door 446 jaar Britse overheersing, heeft tegenwoordig een meer toegankelijke opzet dan 'ambtenarenstad' Putrajaya, constateert ze in haar onderzoek. Daarom vinden demonstraties meestal in de oude stad plaats. Een breuk tussen de koloniale tijd en het heden ontbreekt feitelijk. Hoe dat mogelijk is in een jong en vrij land? Omdat de verzelfstandiging geweldloos verliep, vermoedt Azlan: “Als een land onafhankelijk wordt door onderhandelingen, blijft de heersende klasse uit de koloniale tijd op zijn plaats zitten. Ze kopiëren vervolgens de vroegere machthebbers.”
Post-koloniaal geheugenverlies
In haar proefschrift ‘Seditious spaces: Protest in post-colonial Malaysia’ houdt Azlan de stedenbouw en architectuur van haar land tegen het licht. Haar onderzoek toont dat 'koloniale architectuur' niet verdween na het vertrek van de kolonisatoren. Sterker, er werd in dezelfde stijl doorgebouwd. Daarnaast constateert ze dat 'post-koloniaal geheugenverlies' zorgt voor selectieve keuzen in de vormgeving van de publieke ruimte. Die is bijvoorbeeld gericht op de vorming van de islamitische identiteit van de nieuwe staat – terwijl de Maleisische bevolking lang niet alleen uit moslims bestaat. Verder is sprake van 'postkoloniale mimiek': de postkoloniale maatschappij gebruikt bouwstijlen van de voormalige kolonisator om de openbare ruimte in te richten en moderniteit uit te stralen.
De titel van haar proefschrift – 'Seditious Spaces' – is een verwijzing naar de Sedition Act van 1948. Deze wet, die de Britten handvatten gaf om opruiing te voorkomen, lijkt nog altijd leidraad voor het regeringsbeleid, constateert Azlan - ook in het ruimtelijke beleid. Architecten en stedenbouwers hebben een verantwoordelijkheid om dat te veranderen, stelt ze. Zonder een openbare ruimte die gelegenheid biedt voor ontmoeting, is een goed functionerende democratie onmogelijk. Een compacte, goed toegankelijke stad met een gevarieerde en talrijke bevolking stelt de massa's in staat om van zich te laten horen, wanneer ze het oneens zijn met besluitvorming.Uiteraard heeft een democratisch bestel meer te bieden dan ruimte voor demonstraties. “Maar de vereisten voor de mogelijkheid om te demonstreren zijn dezelfde vereisten als die voor een dagelijks leven.”
Voor haar proefschrift bracht Azlan aan de hand van het Twitter-gedrag tijdens de Bersih 4 demonstratie ook de digitale ruimte in kaart. Hoewel websites eenvoudig te blokkeren zijn, blijkt dat communicatie in de digitale ruimte in het postkoloniale Maleisië eenvoudiger is dan in stedelijke ruimte van Putrajaya. Azlan: “Uiteraard heeft communicatie in de fysieke ruimte meer impact. Hoog tijd dus dat we die beter gaan ontwerpen.”