Omsloten tuinen kunnen landschappen ontsluiten en natuur meer beleefbaar maken. Zo spelen ze een rol in het verbinden van mensen met hun omgeving, constateert landschapsarchitect Saskia de Wit in haar promotieonderzoek.
Landschappen bestaan steeds meer uit een diffuse mix van suburbs, natuur, cultuurlandschap, industriegebieden en oude stad. De klassieke tuin weerspiegelt het landschap. Gaat dat ook op voor tuinen in het nieuwe metropolitane landschap, waarin geen tweedeling meer bestaat tussen stad en land, vraagt De Wit zich af in haar proefschrift ‘Hidden landscapes. The Metropolitan Garden and the Genius Loci’? Jazeker, constateert ze. Internet en globalisering hebben bijna alles bereikbaar gemaakt en dat zie je in terug in het landschap. Metropolitaan weefsel omvat alles, ook de natuur. “En de natuur omvat ook de stad.”
Een terugblik op de ontwikkeling van tuinen toont dat opvattingen die vroeger tegengesteld waren, tegenwoordig naast elkaar bestaan in de landschapsarchitectuur. De eerste moderne tuinen, in de jaren ’40 en ’50, werden abstract vormgegeven. De tuin was pure ruimte, gevangen in de compositie van gebouwen en stedenbouwkundige inrichting. In de jaren ’60 resulteerde de opkomst van de ecologie in de ‘natuurtuin’. De rijke jaren ’90 tonen tuinen van overvloed, in de huidige crisisjaren is ‘terugkeer naar de natuur’ een menselijke basisbehoefte. De Wit: “De zintuiglijke natuur dicht op de huid, onderdeel van het dagelijks leven en van de metropool is net zo goed kunstmatig als natuurlijk: de architectonische en de ecologische opvattingen van de twintigste eeuw komen er in samen.”
De Wit analyseerde een groot aantal tuinen voor haar studie. Op basis daarvan definieert ze zes ontwikkelingen. Die variëren van de transhistorische tuin, zoals de Tofuku-ji hojo in Kyoto (1938) tot de wolkenkrabbertuin in New York (Paley Park, 1967). Die analyse gebruikte ze voor vaststelling van drie ontwerpstrategieën voor het metropolitane landschap: (1) definiëren van grenzen, (2) ordening om het landschap leesbaar te maken voor de gebruiker en (3) articuleren van het materiaal, om informatie in het landschap voor alle zintuigen te ontsluiten.
Geven die ontwerpstrategieën landschapsarchitecten het gereedschap om effectief vorm te geven aan hun versnipperde 21ste eeuwse leefomgeving? De Wit: “Bekijk het positief: in het metropolitane landschap ontstaan heel veel restruimtes, ongedefinieerde of tijdelijke gebieden. Daar liggen de mogelijkheden. Maak daar gebruik van om een connectie met de plek te maken.
Haar studie bevat ook een waarschuwing voor landschapsarchitecten. Door de hedendaagse aandacht voor onder meer burgerinitiatieven dreigt de architectonische uitwerking van de ‘genius loci’ te verdwijnen. Terwijl de vorm juist het middel is om de omgeving ervaarbaar te maken voor mensen. “De vorm van de ruimte, als expressie van de plek, moet daarom onderwerp van ontwerp blijven, ongeacht welk vraagstuk er speelt.”