Sinds de jaren tachtig is er veel onderzoek gedaan naar buurteffecten en hoe ze de sociaaleconomische situatie van mensen beïnvloeden. Tegelijkertijd heeft het beleid op achtergestelde wijken op basis van buurteffecten weinig of soms zelfs een ongunstig effect gehad. Dit komt naar voren in het PhD-onderzoek van Agata Troost: The diverse pathways of social inequality transmission in the neighbourhood. Agata: De vraag is dan natuurlijk of onderzoek naar buurteffecten zin heeft. De conclusie in het onderzoek van Agata: ”Er komt zeker waardevolle kennis uit, maar die wordt vaak veel te simpel geïnterpreteerd.”
Ontbreken van data
“Buurten’ zelf worden in onderzoek vaak slechts als een bepaalde omgeving gezien, terwijl het juist moet gaan over de betekenis van die buurt. Een plek die mensen kiezen, die verandert en die door bewoners verschillend kan worden ervaren.” aldus Agata. Voor haar was het onderwerp een logische keuze. “Ik was al onderdeel van een groter project waarbinnen we allemaal onderzoek deden naar wat de omgeving, regio of stad voor invloed had op mensen. Wat me toen opviel is dat er in Nederland nog maar weinig onderzoek wordt gedaan waar men rekening houdt met de selection bias rondom de sociale context. Vaak omdat er data ontbreekt. Ik kijk naar onderbelichte factoren in eerdere onderzoeken rond sociaal-ruimtelijke overdracht van ongelijkheid in buurten. Buurteffecten hebben invloed over langere tijd. Maar onderzoeken beslaan slechts een bepaalde periode en dan wordt er pas tien jaar later nog eens naar dezelfde buurt gekeken. Wat ik heb gedaan, is microdata over een langere periode erbij halen. Dat zijn administratieve gegevens van het CBS over bijvoorbeeld inkomen of opleiding. Dan zie je wat de effecten op onderwijsprestaties zijn van hoelang – of in welke periodes van hun leven – mensen in een bepaalde buurt wonen. Zo krijg je een veel vollediger beeld.”
“Vaak wordt buurtonderzoek vooral als excuus gebruikt voor een bepaald beleid.”
Perceptie vs. administratieve data
Hoewel beleid in Nederland vooral is gericht op arme wijken, blijkt uit het onderzoek van Agata dat vooral de aanwezigheid van welvarende buren het verschil maakt wat onderwijs betreft. Meer nog dan dat armoede in de buurt de prestaties remt. Een ander veelal onderbelicht onderwerp in onderzoeken is volgens Agata perceptie. “Voor het laatste deel van mijn onderzoek heb ik naast met die data uit eerdere onderzoeken en van het CBS ook gewerkt met enquêtes waarin mensen naar de perceptie van hun buurt werd gevraagd. Om de vragen van de enquête te vergelijken met de CBS-data heb ik gekeken naar een loopafstand van 10 minuten. De vragen in de enquête waren divers, van ‘hoeveel procent van je buren heeft moeite met rondkomen’ tot vragen over vandalisme. Die antwoorden kun je dan vergelijken met CBS-data: hoeveel mensen zijn er daadwerkelijk arm? Hoe zit het met de migratieachtergrond van mensen? Een interessante uitkomst: als je minder vertrouwen hebt in publieke instellingen zoals de regering en de media is het waarschijnlijker dat je het percentage buurtgenoten van buitenlandse afkomst en de laagte van het inkomen van je buren overschat.”
“Je maakt een armere buurt niet welvarender met het bouwen van duurdere huizen als je de arme bewoners verplaatst en de onderliggende problemen niet aanpakt.”
Versterken van de cohesie tussen onderzoek en beleid
Bij het schrijven van haar inleiding en conclusie zag Agata pas duidelijk hoe de resultaten in de grotere context van beleid versus onderzoek vielen. “Vaak wordt buurtonderzoek vooral als excuus gebruikt voor een bepaald beleid. Regelmatig dus op basis van een versimpeling van de veelal wat abstractere daadwerkelijke uitkomst. Je maakt een armere buurt niet welvarender met het bouwen van duurdere huizen als je de arme bewoners verplaatst en de onderliggende problemen niet aanpakt. Dan kun je beter inzetten op het versterken van de sociale cohesie en meer vermenging van minder en meer welvarende bewoners zónder sociale woningbouw te slopen. Zelf vind ik dat de cohesie tussen onderzoek en beleid in Nederland wel een stuk beter kan. Wat ik daar zelf aan kan doen? Ik hoop dat het me lukt om mijn conclusies over specifieke sociale contexten aan breder publiek te communiceren.”