De vooraanstaande rol van de burgerij in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is nu nog zichtbaar in een groene gordel van buitenplaatsen. Patriciersfamilies legden ze destijds aan langs trekvaarten, heerwegen en handelsroutes, ontdekte promovendus Gerdy Verschuure-Stuip. Zo ontstonden buitenplaatsenlandschappen in en om onze steden.
Buitenplaats Berbice, Voorschoten. Afbeelding door Gerdy Verschuure
Op buitenplaats ‘Berbice’ bij Voorschoten kon in 1696 de vlag uit. Lakenkoopman Pieter de la Court van der Voort (1664-1739) slaagde er dat jaar in een ananas te kweken in zijn nieuwe oranjerie. Een unicum in een tijd waarin botanische kennis net opkwam. De tuinamateur schreef een boek over zijn buitenplaats en zijn tropische plantenexperimenten dat menig achttiende-eeuwse landeigenaar tot navolging strekte. Want vooraanstaande burgers pronkten graag met de landgoederen die ze buiten de steden aanlegden. “Elders in Europa had je een adellijke elite die in kastelen of paleizen woonde, maar in de Republiek maakten rijke burgers de dienst uit”, vertelt Verschuure. “Voor hen was een buitenplaats een perfect middel om hun macht, rijkdom en gastvrijheid te etaleren. Ze gingen zich een beetje als adel gedragen.”
Patriciersfamilies gebruikten hun buitenhuizen met fraai aangelegde tuinen voor tal van recreatieve activiteiten. Dichter en staatsman Jacob Cats spoedde zich als het even kon naar zijn nabijgelegen landgoed ‘Zorgvliet’ – het huidige ‘Catshuis’ – om te genieten van zijn tuin en te wandelen in de duinen. Constantijn Huygens schreef menig gedicht op zijn - volgens het harmoniemodel van Vitruvius ontworpen - buitenplaats ‘Hofwijck’. Op andere buitenplaatsen, zoals Clingendael, was niet alleen een karpervijver, maar ook een agrarisch bedrijf te vinden. Uitermate populair was ook de vinkenjacht.
In haar promotieonderzoek ‘Welgelegen, Analyse van Hollandse buitenplaatsen in hun landschappen (1630-1730)’ brengt Verschuure alle drie- tot vierhonderd buitenplaatsen in kaart die aan het einde van de zeventiende eeuw in Holland moeten hebben bestaan. Een deel ervan bestaat nog steeds, soms in de vorm van een stadspark of groene zoom. Op basis van een stippenkaart met alle buitenplaatsen in Holland, en met de argumenten uit historische traktaten of hofdichten gaat ze op zoek naar de achterliggende structuren. Waar bouwden vooraanstaande burgers hun exclusieve ‘lusthoven’? Uit de spreidingskaart blijkt dat buitenplaatsen veelal in groepjes werden aangelegd en dat dit in het bijzonder gebeurde langs handelsroutes, trekvaarten en heerwegen – de wegen tussen twee steden. “Waarom uitgerekend daar? Omdat het aanleggen van een buitenplaats deels te maken had met ‘zien en gezien worden’”, vertelt Verschuure. Het verklaart mede waarom de grootste kernen van buitenplaatsen te vinden zijn rondom drukke verkeersroutes bij steden als Amsterdam, Haarlem en Den Haag. Nadere analyse toont dat er ook grote concentraties te vinden zijn bij droogmakerijen zoals de Beemster en - vooral - op de randen (gradiënten) van de duinen van de Noordzeekust.
In de Bataafse en Franse tijd veranderden veel buitenplaatsen onder invloed van de politieke veranderingen (‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’). In later tijden slokte de verstedelijking een deel van de groene oases op, hoge onderhoudskosten speelden daarbij vaak een rol.
Toch zijn nog steeds op diverse plaatsen in Holland ‘buitenplaatsenlandschappen’ te vinden die drie eeuwen geleden ontstonden. Ze vormen de basis van een deel van onze groene parkstructuren in en rond steden. Het aantonen van de samenhang en geschiedenis ervan is van belang voor het behoud - ook van landschappelijke elementen die ermee verband houden, stelt Verschuure. “Ik pleit ervoor dat ze op basis daarvan worden beschermd.” Wat haar betreft kan de identificatie als ‘buitenplaatsenlandschappen’ ook ruimte bieden voor nieuwe landgoederen, als versterking van de historische groenstructuur. Ook nu kan het voor rijke burgers interessant zijn zich te profileren met een eigen creatie in het groen – hoewel dat heel iets anders kan opleveren dan de geijkte Engelse landschapsstijl. Verschuure: “We moeten – zeker in tijden van klimaatverandering - beter nadenken over onze groenstructuren. Historische buitenplaatsenlandschappen kunnen daarbij als leidraad fungeren. Het is alleen maar spannend als dat tot nieuwe mengvormen leidt.”