Nieuwe hoogleraar Environmental Behaviour and Design beziet de stad op ooghoogte
Ruim twintig jaar is Machiel van Dorst inmiddels werkzaam aan de faculteit Bouwkunde. Als voorzitter van de afdeling Urbanism en, meer recent, als vicedecaan stak hij veel tijd in de faculteit. Maar onderwijs en onderzoek bleven boeien. Nu staan ze weer centraal. “De wisselwerking tussen omgeving, gedrag en het stedenbouwkundig en landschapsarchitectonisch ontwerp: dat is de materie van mijn leeropdracht.”
Van Dorst studeerde bouwkunde én omgevingspsychologie in Eindhoven. In 1997 verkaste hij naar Delft waar hij aan de faculteit Bouwkunde als onderzoeker aan de slag ging. Mede onder invloed van mentor Kees Duijvestein, destijds hoogleraar Milieutechnisch ontwerpen, verdiepte hij zich in sociale aspecten van duurzame stedenbouw en promoveerde in 2005 op onderzoek naar “een duurzaam leefbare woonomgeving.” Nederland beschikt over omgevingspsychologen die goed empirisch onderzoek afleveren naar menselijk gedrag in een gebouwde omgeving, weet Van Dorst. “Maar in dat onderzoek wordt geen expliciete relatie gelegd met het ontwerp van die omgeving. Die combinatie is een niche. Vandaar mijn aanstelling als hoogleraar Environmental Behaviour and Design.”
Basale behoeften
Van Buenos Aires tot Jakarta en van Amsterdam tot Shanghai kampen bewoners van dichtbebouwde gebieden met universele problemen. Groeiende competitie in de buitenruimte tussen verkeersfuncties, verblijfsfuncties en verschillende gebruikersperspectieven is er één van. Met alle conflicten, ongelijkheid en milieudruk van dien. “Hoe dichter de stad des te hoger de druk op het welzijn en de belangen van haar gebruikers”, vat Van Dorst de problematiek samen. “Een veilige, toegankelijke en gezonde omgeving of zelfs een kindvriendelijke omgeving zijn allesbehalve vanzelfsprekend. Terwijl ze overal ter wereld tot de meest basale menselijke behoeften behoren.”
Bedachtzaam legt hij uit hoe hij zich gedurende de afgelopen twee decennia vooral als docent maar ook als onderzoeker heeft ingezet en ontwikkeld. Van Dorst initieerde internationale workshops en ontwerpstudio’s voor afstudeerders zoals Explore Lab en Indesem. Ook begeleidde hij twaalf promovendi. “Ik heb me toegelegd op het perspectief van het individu op zijn of haar omgeving. De beleving van stad, park en straat op ooghoogte. Dat perspectief lijkt gaandeweg aan belang te hebben ingeboet. Kennis ervan is langzaam weggezakt terwijl ze hard nodig is.” Sociale duurzaamheid werd soms als een beperking van de ontwerpvrijheid ervaren. “Dat hoeft het niet te zijn. Integendeel, een ander perspectief op het ontwerp kan juist heel verfrissend werken. De menselijke maat als bron van inspiratie: die notie wil ik vanuit deze leerstoel nadrukkelijk uitdragen.”
Behapbaar
Van Dorst ziet de belangstelling voor het gebruikersperspectief weer toenemen. In Nederland doet de komst van de Omgevingswet, die een participatieve manier van werken in de ruimtelijke ordening expliciet maakt, een flinke duit in het zakje. Idealiter is de gebouwde omgeving de uitkomst van een proces waarin verschillende gebruikersperspectieven en belangen van verschillende gebruikersgroepen volwaardig meewegen. In zijn onderzoek en onderwijs richt Van Dorst zich op een tweetal vragen die volgens hem aan dit proces ten grondslag liggen. Wat zijn de ruimtelijke kwaliteiten van een straat, park, wijk of stad waarmee het welbevinden van gebruikers wordt gefaciliteerd? Op welke wijze is de complexiteit van ruimtelijke eisen voor het welbevinden van mensen inzichtelijk en toepasbaar te maken in het ontwerpproces? “Hiervoor is inzicht nodig in de relatie tussen gebouwde omgeving en het subjectieve welbevinden van mensen. Wat zijn ruimtelijke voorwaarden voor sociale interactie? Hoe faciliteert het ontwerp een bepaalde mate van autonomie?” Een praktische vraag is dan met welke instrumenten verschillende actoren – waaronder de ontwerpers van die omgeving – een hoge mate van complexiteit terugbrengen tot iets dat behapbaar en bespreekbaar is? “Met mijn onderzoek streef ik de ontwikkeling van zulk instrumentarium na.”
Voortuintjes
Voor een sociaal duurzaam stedenbouwkundig of architectonisch ontwerp acht Van Dorst enig inzicht in universele menselijke behoeften onontbeerlijk. “Dat geldt uiteraard ook voor de landschapsarchitectuur. De weldadige werking van natuur is zo’n universele behoefte, die voelen stedelingen net zo goed als inwoners van landelijk gebied.” Eén van de fundamenten van het menselijk geluk is het gevoel van autonomie. “Dit gevoel, dat helaas vaak over het hoofd wordt gezien, heeft alles te maken met hoe controle over de omgeving wordt ervaren.”
Zo is aangetoond dat in straten met voortuintjes meer sociale interactie plaatsheeft dan in straten waar gevels grenzen aan openbare ruimte. De voortuintjes fungeren namelijk als een hybride zone tussen publiek en privaat. “Wanneer duidelijk is waar grenzen liggen, wat aan wie toebehoort, waar ruimte ligt voor interactie en waar ontmoeten juist niet hoeft, hebben mensen controle over hun omgeving.” Dit soort kennis wil hij studenten graag meegeven voor wanneer ze later in co-creatie met bewoners een straat gaan herinrichten. “Good fences make good neighbours, laat Robert Frost één van twee buren zeggen in zijn gedicht Mending Wall uit 1914. Als je een stedelijke omgeving gaat ontwerpen is het zaak dat je zulke fundamentele behoeften begrijpt en respecteert.”