Appartementencomplexen opknappen in Chili
In Chili bezitten veel mensen een appartement, maar lang niet iedereen kan het ook onderhouden. Dat leidt tot ernstig verval. De woningsector heeft dienstverleners nodig die technische hulp, maar ook conflictbemiddeling verzorgen, concludeert promovenda Luz María Vergara D'Alencon.
De typische appartementengebouwen langs de randen van Chileense steden zijn een erfenis uit het neoliberale tijdperk van dictator Pinochet. In de jaren tachtig en negentig werden grootschalige goedkope woongebouwen uit de grond gestampt voor mensen die zich geen huis konden veroorloven. Krottenwijkbewoners en mensen die noodgedwongen inwoonden bij familie, konden met een fikse subsidie een appartementje kopen. Geen sociaal huurflatje dus, maar hun eigen ‘droomhuis’. “Zo klonk het althans, maar de realiteit was dat al na een paar jaar verval optrad,” vertelt Vergara D’Alencon. “De regering maakte van een publiek probleem een private kwestie. Dat zorgt nu voor cyclus van armoede.”
De woonkazernes werden destijds zo goedkoop mogelijk gebouwd door private ondernemingen op plaatsen ver buiten de stadscentra. Voorzieningen en infrastructuur zijn er gebrekkig, gebruikte bouwmaterialen van inferieure kwaliteit. Aangezien er nauwelijks onderhoud gebeurt, zijn de snel verkrottende wijken een potentiële tijdbom. Ter indicatie: alleen al in hoofdstad Santiago zijn er 3.186 ‘sociale appartementengebouwen’, gezamenlijk goed voor bijna 200.000 huishoudens.Grote vraag: hoe krijg je deze mensen zover om de handen ineen te slaan om hun gezamenlijke bezit aan te pakken? Chili heeft wel dienstverlenende organisaties die zich hiervoor inzetten, maar zij zijn niet tegen de immense opgave opgewassen.
Voor haar proefschrift ‘Managing Social Condominiums. Strategies for third sector intermediaries to support low-income homeowners in Chile’ analyseerde Vergara D’Alencon hoe verschillende landen het aanpakken. Zij vergeleek het Proyecto Proprio (PP) in Santiago met VVE010 in Rotterdam en de Servicios Dinamización de Vecinal (SDV) in Madrid. Dat zijn alle drie onafhankelijke bemiddelaars, maar ze opereren op heel verschillende manieren. In het geval van de PP in Chili richtte Vergara D’Alencon zich vooral op het identificeren van mogelijkheden en onmogelijkheden van het aanpakken van verval. De organisatie kijkt hoe het weinige beschikbare subsidiegeld besteed kan worden op een manier waar de vaak honderden bewoners als één mee kunnen instemmen.
De Rotterdamse tegenhanger is heel praktijkgericht. VVE010 werd door het Rotterdamse stadsbestuur opgericht om eigenaar-bewoners van appartementengebouwen te dwingen tot gezamenlijk onderhoud. VVE010 stelt een meerjaren onderhoudsplan op, waarna bewoners weten met welke uitgaven ze in de toekomst rekening moeten houden. Vervolgens stuurt de organisatie – die compact blijft door inhuren van kennis - sterk op technische uitvoering van het onderhoud.
De Spaanse SDV is een tegenhanger van de topdown, overheidgestuurde Rotterdamse benadering. Bewoners richtten de organisatie zelf op, onder de SDV-paraplu pakken ze problemen in de buitenruimte en het woningonderhoud gezamenlijk aan. Een ‘activator’ fungeert als aanspreekpunt bij conflicten. Als ze een gezamenlijk plan hebben, kunnen ze daarmee bij de overheid aankloppen voor steun.
Is één aanpak de beste? Nee, concludeert Vergara D’Alencon. “De Rotterdamse aanpak is technisch gezien efficiënt, maar de sterke betrokkenheid in Spanje van de bewoners heeft grote voordelen. Chili moet streven naar een mix van die twee.”